ORDE VAN DE DAG*

friedrich

Nu weer de oude vertrouwde onrustige slaap, met om het half uur wakker worden om te kijken of het nog geen half acht is. Het is nog maar drie uur, half vier, et cetera. Over dat patroon maak ik me minder zorgen dat over een lange, diepe slaap waaruit ik me maar met moeite los kan rukken. Mensen zijn vreemde wezens, niets menselijks is ons vreemd.

Een vriend liet me een onbekend lied van the Byrds horen. Het stond op een tape die uit een grote witte magical mystery box kwam. Daar zat nog ander materiaal in, onder meer palimpsesten, teksten die van achteren naar voor waren geschreven, mystieke traktaten, kosmische muziek. De song zelf was mooier dan om het even wat the Byrds ooit op plaat hebben gezet, mooier dan ‘Draft Morning’ en ‘Hickory Wind’. Hij klonk ook als een palimpsest, meerlagig, met zang en instrumenten die in sommige gedeeltes achterstevoren waren gemixt. Toch was het geluid helder, transparant (niet als glas maar als vleugels van grote witte vlinders in de zon). Het was de ‘typische’ sound van the Byrds, maar nog meer pastoraal, met nog meer hunker, met een duidelijk uitgesproken verlangen naar eenwording met de natuur, met het Al – en daar tegenover de melancholie die het gevolg is van de onmogelijkheid van zo’n eenwording. De verscheurdheid van de mens die alleen staat in de natuur, zoals een personage op een doek van Caspar David Friedrich. Een verscheurdheid die met veel schoonheid – tedere en etherische geluiden, harmonieuze zangpartijen – wordt uitgedrukt, niet met brutaliteit, niet met geluidsterreur. Het lukte me om hier en daar een woord van de achterstevoren geschreven tekst te ontcijferen. Ik besefte dat ik hier de sleutel kon vinden voor de deur naar een andere vorm van waarnemen en ervaren. Maar dan had ik geduld nodig en tijd.

Het is erg mistig maar je voelt dat de zon er al door wil dringen. Nog even wachten voor ik de ramen open. Frisse lucht in deze kamers.

Het is niet goed als de patronen die je dagen bepalen een routine worden. De herhaling – van altijd dezelfde handelingen op dezelfde uren van de dag – is een kwelling, een koud vuur dat je opbrandt zonder dat je er erg in hebt. Herhaling en routine maken je oud en moe. Maar anderzijds heb je discipline nodig om te kunnen werken, om ‘geestelijk’** te kunnen leven. Chaos maakt je net zo goed kapot als orde. Is het mogelijk de ene dag chaotisch te leven en de andere gedisciplineerd, de ene dag als een anarchist de andere als een emotionele fascist (om eens een uitdrukking van Elvis Costello te gebruiken)?

Na lang geaarzel en nietszeggende argumenten pro en contra dan toch naar de cinema. ‘Hail, Caesar!’ van de gebroeders Coen. Ik heb van al hun films genoten, van hun stijl, hun humor, hun dialogen, van alles. Het meest van al van ‘Fargo’, in mijn ogen een meesterwerk van zwarte humor. Soms doet het werk van de broers me wat aan dat van Mel Brooks denken. Maar heb ik destijds niet veel van Mel Brooks gehouden? De Coens doen het echter allemaal nog beter. Niet alleen de humor, de satire en pastiche maar ook en vooral het verbeelden (in beeld brengen) van de tijd, van specifieke tijdsperiodes. Van ruimte in de tijd, van locaties en personages. En er is bij hen niet alleen maar humor en satire maar ook drama, passie en zelfs tragedie. In ‘Hail, Caesar!’ sprak de eigenlijke intrige, het Christus-verhaal zal ik het maar noemen, mij meer aan dan de ‘fragmenten’ – elk in een specifiek genre, melodrama, musical, western, zwemfilm – die er zijn in ingebed. Het maakt mij niet uit of dat verhaal ernstig mag genomen worden of niet, voor mij is het een mooi voorbeeld van een kleine heroïsche strijd tegen corruptie, verleiding, bedrog, zelfverlies. Het is niet nodig om in Jezus, de duivel of god te geloven om geraakt te worden door een passiespel. De fragmenten, pastiches van Hollywoodgenres zoals die in het begin van de jaren vijftig werden gedraaid, vond ik bijwijlen minder geslaagd. Zeker de musical ‘No Dames!’ had beter gekund. Waarschijnlijk was het budget van de regisseur van de matrozenfilm wat te klein om zo’n dansnummer tot in de kleinste details te verzorgen. Het is zelfs mogelijk dat de gebroeders Coen het zo bedoeld hebben. Het meeste pret heb ik beleefd aan de vergadering met de geestelijken waarin over de aard van god en Jezus wordt geredetwist, aan de bijeenkomst van de communistische scenaristen en aan de stukjes met Scarlett Johansson (voor mij voor altijd het meisje uit ‘Lost In Translation’, nu wel erg grofgebekt), Tilda Swinton (voor altijd de echtgenote van David Bowie) en Frances McDormand (voor altijd een zwangere politieagente).
Ik ging ervan uit dat ‘Hail, Caesar!’ een film voor het zogeheten ‘grote publiek’ was. Maar gelukkig is dat niet het geval. Alleszins heb ik geen geur van popcorn opgesnoven.

Op televisie ging het over de uitverkoop van de Europese Unie, het bedriegen en uitpersen van de Belgische bevolking, vooral van degenen die het financieel of op ander gebied moeilijk hebben, de grote meerderheid dus, en over de gunsten, geschenken en privileges van ‘onze’ regering voor de superrijken. Walgelijk spektakel. Escapisme is een tijdelijke oplossing, maar wat meer en meer noodzakelijk wordt is actie. Dat we eindelijk op straat komen en onze woede uiten, dat we eindelijk deze verdomde regeringen naar huis sturen en mensen verkiezen die ons werkelijk en rechtstreeks vertegenwoordigen.

Ω

*Stemmingswisselingen iii
**’Geestelijk leven’, is er iemand die die uitdrukking nog gebruikt?

 

CLARENCE WHITE EN ERIKSSON DELCROIX

ClarenceWhiteTuffStr.jpg

In het onvolprezen magazine Agenda (bij Brussel Deze Week) las ik in een interview met het ‘postcountryduo’ Eriksson Delcroix het volgende: “Met mijn vader speelde ik bluegrass, daarin vind je ook dat virtuoze, zoals bij de banjospeler Clarence White, maar op den duur deden we ook heel veel cajun.”
Muggenziften doe ik niet graag, maar soms kan ik het niet laten. Als je zoals Bjorn Eriksson in een country- en bluegrassband speelt zou je toch moeten weten dat Clarence White een gitaarspeler was, iemand die op zijn instrument een niveau haalde dat in populaire muziek bijzonder zeldzaam was en is. Vandaar dat hij door zijn tijdgenoten-muzikanten en door veel muziekliefhebbers zo bewonderd werd. Vandaar dat hij te horen is op ongeveer alle Americana-platen die er in laten jaren zestig, vroege jaren zeventig toe deden. En, niet onbelangrijk detail: Clarence White was gitarist van the Byrds van 1968 tot 1972, een periode waarin de groep uit Los Angeles een echte gitaarband werd. Wie ooit Clarence White en Roger McGuinn samen zag musiceren zal dat nooit maar dan ook nooit vergeten. Bovendien zijn er vijf studio-elpees die als bewijsmateriaal kunnen dienen. Rolling Stone-journalist David Fricke zei over de bijdrage van Clarence White aan the Byrds het volgende: “with his powerful, impeccable tone and melodic ingenuity, White did much to rebuild the creative reputation of The Byrds and define the road-hearty sound of the group at the turn of the ’70s”.

Het kan ook zijn dat interviewer Tom Zondervan niet goed naar zijn opname heeft geluisterd, maar dat zou al even jammer zijn. Een (muziek)journalist moet weten wat hij schrijft. Agenda heeft als magazine een uitstekende reputatie hoog te houden. Wat ik nu verwacht is dat Tom Zondervan en Bjorn Eriksson de volgende weken alle platen beluisteren waarop Clarence White zijn snaren laat sprankelen en klateren en zingen. Een mooie straf, toch?

DE TIEN BESTE ROCKGROEPEN?

 

Een tijd geleden zag ik in Humo een lijstje van de favoriete rockgroepen van de onuitstaanbare Noel Gallagher, van “de meest onuitstaanbare band die ooit grammofoonplaten heeft gemaakt”. En dan de naam Oasis, kan het nog idioter? In die lijst van Gallagher stonden aleen maar Engelse bands. Je moet nogal lef hebben of geheel en al onnozel zijn.

Dit is mijn enigszins voorspelbare eigen lijst, die verandert met de seizoenen en naargelang welke wijn ik heb gedronken of net niet gedronken.

 1.      The Byrds

2.      The Beach Boys

3.      Velvet Underground

4.      The Band

5.      The Rolling Stones

6.      The Temptations

7.      The Kinks

8.      The Beatles

9.      R.E.M.

10.    Eels

Je ziet dat hier ook Engelsen tussen staan. Ik ben duidelijk geen honderd procent ‘Americanafiel’. De beste elpee ooit gemaakt is naar mijn mening The Notorious Byrd Brothers, van The Byrds.

SIN CITY

dav

Telkens als ik ‘Christine’s Tune’ (“her number always turns up in your pocket / whenever you are looking for a dime”) en ‘Sin City’ hoor, of eigenlijk om het even welk ander nummer uit ‘The Gilded Palace Of Sin’ van The Flying Burrito Brothers ben ik weer negentien, aan boord van het schip van mijn ouders, de Rocco. De plaats van handeling is Neerharen, nu een deelgemeente van Lanaken, een grensgemeente met veel drugsproblemen. Mijn schoonzus is er al een hele tijd geleden gestorven van een overdosis Rohypnol. Mijn broer heeft haar op een zondagochtend dood aangetroffen op de keukenvloer.

Op de achtergrond zie ik een groot wit huis, waar de uit het verre Antwerpen afkomstige sluismeester woont, op wiens dochter Henriette ik als kleinere jongen zo verliefd was.

Het is inmiddels 1969, midzomer, ik ben met enkele elpees uit Maastricht teruggekeerd, waaronder deze vreemde ‘Gilded Palace Of Sin’. Vreemd omdat ik ze in het bakje ‘underground’ heb gevonden in platenwinkel ‘De Harp’, de plek in Maastricht waar ik me meestal ga bevoorraden. Dat gebeurt niet zo vaak, omdat mijn budget beperkt is, en een elpee kost 19,90 Nederlandse gulden wat, als ik met nog goed herinner ongeveer overeenkwam met 299 Belgische franken. Ik spaar wat geld door ’s zaterdags autostop te doen van Tongeren, waar ik op internaat zit, tot Neerharen, ongeveer dertig frank toch telkens. Soms stop ik muntstukken in de jukebox in een kroeg in Tongeren, om naar the Bee Gees, the Equals of Julie Driscoll te luisteren. Op ‘Massachussetts’ kon je heerlijk slowen. ‘This Wheel’s On Fire’ was niet alleen van Bob Dylan, maar ook ongelofelijk psychedelisch en zeer aanstekelijk om op te grooven.

De busrit van Maastricht naar Lanaken is goedkoop. Het loont de moeite niet om er met de fiets naartoe te rijden, want die moet je ergens in een fietsenstelling onderbrengen, en dat kost zelfs meer. Het goedkoopste is te voet, dat is ongeveer een uur lopen. Maar we zijn ongeduldig, we willen onze nieuwe aanwinsten horen.

Ik zet mijn draagbare, geelkleurige Philips platenspeler buiten en ik haal de plaat zeer voorzichtig uit de prachtige hoes – nu, in 2007, nog altijd een van mooiste hoezen die ik ken – en leg ze op het ‘draaitafeltje’. Het volume zet ik vanzelfsprekend op maximum. Dat moet zo van Jimmy Miller, de producer van the Rolling Stones. En dan weerklinkt wat in België nooit eerder geklonken heeft, weerklinkt over het kanaal en de oever en de weide en de populieren daarachter, en tot aan de legerbrug, dan weerklinkt in Neerharen, dan weerklinkt voor iedereen die het horen wilt in dat stukje Maasvallei de allermooiste muziek die op het einde van de jaren zestig werd gemaakt, de ‘Cosmic American Music’ van the Flying Burrito Brothers, met de ongeëvenaarde samenzang van Chris Hillman en Gram Parsons.

gilded palace of sin

Ik had de elpee gekocht omdat ik een grote fan van the Byrds was en met name van Chris Hillman. Hillman was tot voor kort de bassist van the Byrds geweest – zijn muzikale rol op ‘The Notorious Byrds Brothers’ kan niet voldoende benadrukt worden – en schreef tevens een aantal van hun mooiste songs, waaronder ‘Time Between’. Gram Parsons kende ik nog niet zo goed. Hij had the Byrds pas vervoegd ten tijde van ‘Sweetheart Of the Rodeo’, ook een baanbrekende elpee die in 1968 verscheen. In een bespreking had ik gelezen dat hij Roger McGuinn, de ‘leider’ van the Byrds, in de richting van de ‘country and western’ muziek had gestuurd, terwijl ze kort daarvoor nog space rock en psychedelische pop speelden en de hipste groep van de VS waren. Wie wilde er niet uitzien zoals McGuinn met zijn space age-brilletje? Zelfs John Lennon had de mode overgenomen, en na een tijd herkende je in elke vreemde stad waar je kwam je ‘soortgenoten’ niet alleen aan hun haardracht maar ook aan de vorm van hun bril. Maar ‘country & western’? Dat was toch iets voor het klootjesvolk, zoals Armand de gewone mensen noemde, en de gewone mensen waren degenen die gewoonweg niet blowden zoals hij. Zowat iedereen die dacht niet tot het klootjesvolk te behoren noemde het klootjesvolk toen nog het klootjesvolk, dat was politiek correct. Nu kan dat niet meer. Ik hield niet van country, ik had er een afkeer van. Maar die zonnige avond in Neerharen weerklonk ‘The Gilded Palace Of Sin’ over het kanaal en over de velden en de weiden en drong door tot in mijn hart, tot in mijn ziel – en ik was bekeerd. Voortaan zou ik het woord verkondigen: country is de echte rock, is de echte soul, is de echte blues. Ik overdreef een beetje in mijn bekeringsijver, maar in zekere zin komt het daar wel op neer.

byrds sweetheart

Een week later ben ik een elpee van Hank Williams gaan kopen en toen begreep ik het helemaal. Dit was de blues voor arme blanke mensen, ook voor schippers en hun kinderen. Dat was geen racistisch idee, maar het genre was gewoon anders, niet beter en niet slechter, dan de zwarte blues – waar ik overigens al jaren tevoren voor gewonnen was. Ray Charles was in mijn kinderjaren een van mijn helden, maar ja, hij heeft ook country opgenomen, en van de allerbeste. Ik denk aan ‘Born To Lose’, ‘Crying Time’ en ‘I Can’t Stop Loving You’.  Gram Parsons en Chris Hillman raakten echter nog iets in mij wat Hank Williams en Ray Charles niet deden: ze spraken niet alleen mijn gevoelens, mijn ‘ziel’ aan, maar ook mijn intellect. Zij vertelden verhalen waar ik me in kon herkennen, en naarmate ik ouder werd nam die herkenning toe. Drugs, vrouwen, religie, domme hippies, noem maar op. Al de kwalen van de wereld, zelfs de oorlog, kwamen aan bod. In ‘My Uncle’ riepen ze de Amerikaanse jongens op om naar Vancouver uit te wijken; in die Canadese stad zouden ze niet naar Vietnam worden gestuurd.

Toen ik ‘The Gilded Palace Of Sin’ terug in de hoes stak, was ik een andere jongen. Waren de Rolling Stones nog wel mijn helden? Brian Jones? Was ‘Beggar’s Banquet’ echt zo origineel? Ik wist het niet meer. En dan was er bovendien ‘Nashville Skyline’ van Bob Dylan die dezelfde richting uitging als Parsons en Hillman: Nashville. What the fuck was happening? Ik kon niet meer volgen. Was al die ‘underground’-muziek dan voor niets geweest? ‘Music From Big Pink’! Ik bezat nog niet veel elpees, maar ik had aan wat ik bezat toch al wel een fortuintje uitgegeven, en in die periode honderden keren gelift van Tongeren naar Neerharen. Gelukkig was ik nooit verkracht door een naar country luisterende trucker of zo. Waren die nu allemaal waardeloos geworden? Cream, Fleetwood Mac, HP Lovecraft, Blue Cheer?

The ‘Gilded Palace Of Sin’ liet me onder meer – al liftend – in Amsterdam belanden, waar ik the Flying Burrito Brothers zag optreden in het prestigieuze Concertgebouw (waar ongeveer iedereen zat te blowen), helaas een paar weken nadat Gram Parsons de band had verlaten. We logeerden bij een student die zware ruzie had met zijn vriendin. De gesprekken – de volgende dag – gingen vooral over de censuur in België, die toen woedde ‘dank zij’ een ‘socialistische’ minister van cultuur (hier moet ik veel ironietekens gebruiken). Wij waren al op straat gekomen in Brussel, waar ik inmiddels was gaan samenwonen met mijn vriendin, om te betogen tegen allerlei repressieve maatregelen van de Belgische staat. Onder meer hadden we een Amerikaanse legertank bezet die tentoongesteld stond, als was het een kunstwerk van een omgekeerd seniele Panamarenko, op het De Brouckèreplein (wat toen nog een echt plein was). Het is de enige keer in mijn leven geweest, totnogtoe, dat een flik mij met een matrak heeft weten te raken.

Door ‘The Gilded Palace of Sin’ raakte ik bevriend met Jos, die weliswaar ook van the Eagles hield (die ik verafschuwde) – maar voor wie Gram Parsons en Neil Young echt wel de allergrootsten waren. De synthetische klanken van de jaren tachtig heeft hij niet overleefd. Hij is door de onbewuste bemiddeling van Gram Parsons tot aan zijn dood mijn beste vriend gebleven. Met mijn andere vriend uit de jaren zeventig, Marc D., die ik op de filmschool in Brussel had ontmoet, discussieerde ik  tijdens wandelingen in het Zoniënwoud over CSNY (waar hij zielsveel van hield), the Band, Gram Parsons en Creedence Clearwater Revival aan de ene kant en Soft Machine, Kevin Ayers, Silver Apples en United States Of America aan de andere kant. Over het verschil tussen ‘echte’ rock & roll en ‘underground’ muziek. Ik kon moeilijk een keuze maken, ik hield van de twee kanten van de medaille. Altijd heb ik een verzoener willen zijn. Pas op vrij late leeftijd heb ik begrepen dat je dan de meeste vijanden maakt. Je moet kiezen voor het ene of het andere, wordt gezegd. Ik ben anders. Ik hield van ‘The Gilded Palace Of Sin’ en van ‘White Light, White Heat’. En zo ben ik nog steeds. Further along we’ll understand why. En Lou Reed (the Velvet Underground, Loaded) is dan fel gemaquilleerd op het podium gestapt met ‘Rock and Roll’. Werd op dat ogenblik niet alles duidelijk?

Voilà, hier stop ik, om het kort te houden. Want wij hebben niet meer het geduld om ons lang met één ding bezig te houden. De wereld zit propvol ‘amusement’ en je moet alles een keer proberen. Zo is het, helaas en zelf heb ik ook geen geduld meer. Wat me nog van het hart moet is dat ik aanvankelijk als een paria beschouwd werd toen ik met ‘The Gilded Palace Of Sin’ op de proppen kwam. Jongen, dat was toch geen ‘underground’, dat waren allemaal smartlappen! Hetzelfde had ik eerder meegemaakt met ‘White Light White Heat’. Als ik die plaat oplegde was na vijf minuten iedereen de deur uit. Ik heb zelden zulke hatelijke gezichten gezien als toen ‘Sister Ray’ die mensen hun oortrommeltjes raakte.  Maar daarover – of over iets anders leuks – een volgende keer.

the white house in neerharen

Foto’s:
Boven – de jonge Martin Pulaski dansend op ‘Christine’s Tune’ uit ‘The Gilded Palace Of Sin’. Het schip ligt aangemeerd aan de kleine kade in Neerharen.
Onder: het huis van de sluismeester, waar Henriette woonde.

GENE CLARK EN THE BYRDS

‘Here Without You’ is een van de meest heuglijke* songs van the Byrds, maar ze hadden er veel. Schrijver en zanger van het lied was Gene Clark. Hij stierf op 24 mei 1991. Die dag voelde ik mij alsof ik een broer verloor. Als hij nog in leven was zou het vandaag zijn verjaardag zijn. Vandaar deze kleine ode. Goed nieuws is dat Robert Plant en Alison Krauss op hun duet cd ‘Raising Sand’ twee nummers van Gene Clark coveren, en niet de minste: Polly (zijn meesterwerk), en Through The Morning Through The Night, beide oorspronkelijk terug te vinden op de tweede elpee van Dillard & Clark. Mooi zo.

*vrolijk dansende levendigheid, schrijft Evy