‘She Hangs Brightly’ van Mazzy Star was de allerlaatste vinylplaat die ik kocht. Het zou meteen een van mijn allermooiste muzikale ontdekkingen zijn, het begin van een donker-romantisch avontuur. Met dat kleinood in een plastic zakje van Music Mania stapte ik de platenwinkel uit, deed de deur achter me dicht en stond in de vuile straat. Brussel was in 1990 smerig en gevaarlijk, niet cool en funky en artistiek zoals nu. Ik mengde mij onder de grijze mensen die daar liepen en begaf me naar het Centraal Station, hongerig en koortsig van verlangen naar het onbekende dat op me wachtte. Ik had er geen idee van hoe Mazzy Star zou klinken, wist niets over Hope Sandoval, had haar stem nog niet gehoord, wist niet hoe ze eruitzag.
Ik heb altijd al van sterren gehouden. Niet van alle sterren, wees gerust, van sommige. Greta Garbo, Lucia Bosé, Monica Vitti, Nico, Françoise Hardy. Ze allemaal nog een keer opsommen lijkt me overbodig: hun namen vind je op veel plaatsen in deze geschriften terug. Vaak zie ik als in een roes hun gezichten voor me. Ze duiken op uit de mist in mijn hoofd, hun trekken winnen aan duidelijkheid. In wat zo van hen aan me verschijnt zie ik wat Roland Barthes de lyriek van de vrouw noemt. Straks, als ik weer thuis zou zijn in het appartement in de Lamorinièrestraat in Antwerpen, waar zonder dat ik hen zou zien de Sefardische joden voorbij zouden lopen, zou Hope Sandoval plaats nemen in dat pantheon van menselijke sterren, onbereikbaar en onontkoombaar.
Op het einde van de jaren tachtig deden platenwinkels overal in het land hun vinyl massaal van de hand. De muziekindustrie dwong muziekliefhebbers ertoe om op het cd-formaat over te schakelen. Op wie van vinyl hield werd voortaan neergekeken, vooral door jonge hipsters, die toen yuppies heetten. Je herkende ze aan hun dure sokken en stropdassen. Ik betreurde het verdwijnen van die mooie vorm. Ik had al zoveel jaren van vinyl, van singles, ep’s en elpees, genoten, van elk aspect ervan, tot de geur toe. Maar gaandeweg ging ik ook van de cd als muziekdrager houden. In het begin persten de platenmaatschappijen ons af door exorbitant hoge prijzen te vragen voor lelijke en slecht klinkende schijfjes. Maar al na enkele jaren klonken cd’s stukken beter dan dat vermaledijde vinyl, waar zo vaak iets mis mee was en dat vanaf de jaren tachtig van slechte kwaliteit was geweest. Er kwamen schitterende boxen uit, oude platen werden geremasterd en met bonustracks aangevuld. Bij de cd’s zaten boekjes met essays van muziekliefhebbers die ook nog eens konden schrijven. Er verschenen duizenden cd-versies van platen die al tientallen jaren niet meer verkrijgbaar waren geweest. Onvoorstelbaar dat je nu al die albums van obscure psychedelische bands, van weinig bekende soulmuzikanten, zelfs van countryhelden als George Jones en Loretta Lynn kon vinden… Gouden dagen om muziek te (her)ontdekken.
Maar natuurlijk wist ik dat allemaal nog niet toen ik die allerlaatste vinylplaat aanschafte. En dat is goed zo, je moet niet altijd alles willen weten; zolang je maar niet ophoudt jezelf te leren kennen en te luisteren naar wat de andere mensen je te vertellen hebben. Ik was gewoonweg blij dat ik een mooie plaat gevonden had. Ja, ik was er zeker van dat het een mooie plaat was. Want ik kende de achtergrond wel. In de vroege jaren tachtig, toen popmuziek schel en synthetisch klonk (wat ik soms zelfs kon smaken, ‘Poison Arrow’ van ABC bijvoorbeeld), was in Los Angeles een nieuwe psychedelische beweging ontstaan. Van de narcotische folkrock van the Rain Parade was ik meteen weg. Hun muziek sloot aan bij Buffalo Springfield, the Byrds en Pink Floyd van ‘A Saucerful of Secrets’. Hun elpee ‘Emergency Third Rail Power Trip’ (1983) was een psychedelische tour de force, die me ook nu nog geregeld in vervoering brengt. The Rain Parade bestond uit Steven en David Roback, Matt Piucci, Will Glenn en Eddie Kalwa. David Roback verliet the Rain Parade al gauw en richtte met Kendra Smith (ex-Dream Syndicate) eerst Clay Allison op, een bandje dat kort daarna Opal zou heten. Opal bracht één uitstekend album uit, ‘Happy Nightmare Baby’ (1987), waarna Kendra Smith spoorloos verdween en Hope Sandoval haar plaats innam.
‘She Hangs Brightly’ is het debuut van Mazzy Star. De muziek die de band maakt wordt droompop genoemd, wat voor een keer een juiste omschrijving is. Het lijkt wel of de muzikanten al dromend – of toch wel zeker in een roes – hun instrumenten bespelen en terwijl je naar hun liedjes luistert begin je zelf ook te dromen. Drugs zijn daar niet eens voor nodig, het gaat vanzelf. De klanken die David Roback aan zijn gitaar ontlokt, lijken uit een andere, ijlere en tragere wereld in die van ons binnen te sijpelen. Hope Sandovals stem is het geluid van een fluwelen blauwe bloem. Of van de blauwe bloem van de Duitse romantische dichter Novalis. Eenzaamheid en droefheid hebben nooit zo mooi en verleidelijk geklonken als in ‘Halah’, de openingstrack van ‘She Hangs Brightly’.
Het is echter geen perfecte droom. Koude, weerbarstige elektriciteit ontregelt soms het sprookje. Het Velvet Underground-syndroom, met opalen toetsen. I never really wanted your heart, zingt Hope dan. Haast alle songs op de plaat zitten boordevol sinistere charme (woorden van Gina Arnold). Soms hoor ik kil en boos verlangen, soms alleen nog maar lethargie. Een bitter mysterie heeft akkoorden, een melodie, een bedwelmende stem gevonden. In de titelsong hoor ik het kermisachtige orgeltje van Ray Manzarek en David Roback verandert in Robbie Krieger, maar Hope Sandoval blijft de eeuwige vrouw, verleidelijk, pijnstillend, troostend. Gevaarlijk ook, als een borderliner: “I stay near the edge and waste my time.”
[Later ontdek ik dat ‘Blue Flower’ oorspronkelijk al in 1972 door de uitstekende Britse progressieve band Slapp Happy werd opgenomen. ‘Five String Serenade’, op ‘Among My Swan’ (1996) is dan weer een liedje van Arthur Lee, de poète maudit van de onvolprezen popgroep Love. Live verraste Hope Sandoval ons in 2002 op ‘Play With Fire’ van the Rolling Stones. Mazzy Star heeft ook goede smaak in het coveren van andermans materiaal.]
De voorkant van de hoes toont ons een ook al enigszins mysterieuze foto van een trappenhal in Art Deco-stijl. Dat interieur kwam mij bekend voor. Ik had het gevoel dat ik al eens in dat rijk geornamenteerde huis geweest was, op zoek naar een visum voor een of ander Oostblokland. Of was het slechts in een droom geweest? In de notities op de achterkant van de hoes vond ik geen informatie. Ik geloof dat het jaren geduurd heeft voor ik te weten kwam dat het de trappenhal is van Hotel Tassel, een prachtig gebouw van Victor Horta in de Paul-Emile Jansonlaan in Brussel.
In levenden lijve zou ik Hope Sandoval en Mazzy Star pas op 28 oktober 1993 ‘zien’ en horen, en nog wel in de Vaartkapoen te Molenbeek. Een nieuw mysterie diende zich aan: waarom trad de band in het donker op? Waarom mochten wij, volgelingen van Hope, die zo naar de zangeres hunkerden, haar schoonheid niet eens zien? Of toch maar een heel klein beetje, als wat donkerblauw licht een stukje van haar gezicht, van haar hand kronkelend aan de microfoon, onthulde. Was het sadisme? Was het om onze romantische droom niet aan te tasten? Op 7 september 2002 zag ik haar opnieuw, dit keer in de AB Club, in een wat minder donker donker, in net niet helemaal nachtelijk nachtblauw. Mazzy Star bestond toen niet langer. Een jaar eerder had de zangeres onder de naam Hope Sandoval & the Warm Inventions haar betoverende langspeelplaat ‘Bavarian Fruit Bread’ uitgebracht. Op die late nazomeravond was ze nog altijd even mysterieus, even langoureus; haar nachtelijke stem – die van de blauwe bloem – nog altijd even benevelend.
Twaalf jaar eerder in mijn Antwerpse avondland waar niets mij nog beviel, kon ik die eerste nacht met haar naam en haar ingebeeld beeld in mijn hoofd de slaap maar niet vatten. Tussen waken en dromen in lag ik daar in dat vreemde bed te verlangen naar de muziek geworden engel, Hope Sandoval. Het mooiste meisje van de wereld met de mooiste naam ooit door ouders aan een kind gegeven.
Foto’s: Platenhoes, Martin Pulaski, 2018.