DE POSTMODERNE POSTBODE EN DE EINDELOZE NACHT

[Nachten aan de Kant 30 – April 1979]

De voorbije weken hielp ik Guy Bleus met voorbereidingen voor zijn nieuwe tentoonstelling/performance in het Pannenhuis: Smell Art/Mail Art. Je zou kunnen beweren dat Smell Art – ook olifactory art genoemd – geen nieuwe vondst is, onder meer Marcel Duchamp en Benjamin Péret gingen hem daarin voor. Maar voor mijn vriend is het in elk geval een nieuw avontuur en voor de toeschouwers en ook voor mezelf een soort van openbaring. Opeens besef je dat de reukzin in vergelijking met de andere zintuigen altijd al als minderwaardig werd beschouwd, zeker in de klassieke kunst. Is dat vanwege het verband van de reukzin met basale gevoelens als angst, seksuele drift en honger? [1] Ik heb de indruk dat nogal wat kunstliefhebbers dit nieuwe aspect in de ontwikkeling van Guy Bleus als kunstenaar niet erg au sérieux nemen. Dat is op zich niet zo erg, want smell art is inderdaad speels. Tegelijk is het esthetische kritiek op de esthetica, in de lijn van het dadaïsme en het surrealisme.

Op avond van de performance/voorstelling was het aantal aanwezigen eerder schaars. Waar waren de vaste klanten van het Pannenhuis? Guy heeft maar vijf van zijn diploma’s kunnen uitreiken. Ja, zijn roemruchte diploma’s waren er ook. Overigens is uitreiken niet helemaal correct, je moet er immers voor betalen. Zelf heb ik een diploma van doctor in de neuropsychiatrie, zo echt dat ik er meteen mee aan de slag zou kunnen gaan. Ik heb al wat ideeën voor de inrichting van mijn praktijk, nu nog een geldschieter vinden. Of ik maak er een filosofisch kabinet van, in Nederland bestaan die al, dat las ik onlangs in een of andere krant. Het viel me opnieuw op hoe sierlijk de fake handtekeningen van Guy Bleus zijn. Autogrammen als die van Rimbaud geven zijn diploma’s zoveel meer cachet dan de echte exemplaren. Wat is mijn handtekening in vergelijking daarmee onvolwassen, lelijk zelfs.
Guy zei me dat ik ook maar eens moet tentoonstellen; waarom doe ik niet eens iets met mijn gedichten? Ik twijfel nog. Gedichten dienen niet om naar te kijken, of ze zouden er als de Calligrammes van Apollinaire moeten uitzien. Maar hij heeft gelijk dat ik mijn werk op de een of andere manier moet tonen. Dat ik er aandacht moet voor vragen. Want mijn werk, dat ben ik.

Bij Guillaume en Renée zagen we La Notte van Michelangelo Antonioni. Ook dat was een openbaring. Waarom heb ik die modernistische film nooit eerder gezien en wel Blow-Up en Zabriskie Point? In La Notte heeft de regisseur uit Ferrara meerdere thema’s verwerkt. Een strak verhaal is er niet. Helemaal in het begin daalt de camera af van ergens boven in de Pirelli Toren in Milaan en laat je zo een blik werpen op de stad in wederopbouw. Je wordt een stille getuige van een huwelijk, dat van de romanschrijver Giovanni Pontano en zijn vrouw Lidia, dat niet meer te redden valt. Je kijkt mee door de ogen van Lidia en ontdekt Milaan als een poëtisch-architecturaal universum. Terwijl de nieuwe, moderne stad ontstaat voorvoel je al haar verval. Het volume van de wolkenkrabbers, het alomtegenwoordige beton en staal, het op hol geslagen, letterlijk verstikkende verkeer, werken de vervreemding in de hand. Je voelt aan dat niemand het hier honderd jaar zal volhouden, tenzij als ongelukkige slaapwandelaars. In de buitenwijken word je samen met Lidia lyrisch, maar niet lang. Want ook daar rukken de betonboeren op en waar tot voor kort weideland was is er nu wasteland. Dat woord van TS Eliot staat hier niet zomaar. Daar ontwaren we een groepje mannen die vuurpijlen de lucht in schieten, ze lijken op kleine raketten, met als grootste verschil dat ze geen doel hebben. Ze gaan in rook op. Deze randmensen verdrijven de schrikbarende tijd met zinloze handelingen en gestes. Je voelt Lidia’s ontreddering. Niet alleen haar huwelijk is gedoemd, de hele mensheid lijkt van zin verstoken. Toch lijkt haar verwarring niet te beletten dat ze ook nog prettige herinneringen heeft. Soms verschijnt er zelfs een glimlach op haar gelaat. Maar hoe hevig haar emoties ook zijn, ze blijven ingehouden. Het moet gezegd: Jeanne Moreau is voor deze rol de perfecte actrice.

De teleurgestelde romanschrijver Giovanni Pontano personifieert het probleem van de moderne literatuur, de betekenis van de schrijver en van de kunstenaar in het algemeen. Is het beroep van schrijver, een soort van subliem ambacht (Pontano als “il miglior fabbro”) niet achterhaald in het tijdperk van de technologie en een mogelijke nucleaire Dag des oordeels? Hoort iemand als Pontano ondanks zijn succes niet in een museum thuis? Waartoe nog gekunstelde zinnen bouwen die over de werkelijkheid gaan? Een ondernemer laat echte huizen en echte bruggen bouwen, laat echte schepen varen, echte vliegtuigen vliegen, echte arbeiders arbeiden.
De taperecorder van Valentina, de dochter van de rijke industrieel Gherardini, maakt de schrijfmachine als attribuut van de creatieve schrijver al bijna overbodig. De macht van een industrieel overschaduwt elke macht die een schrijver eventueel zou kunnen uitoefenen.

La Notte is doordrongen van de filosofie van het absurde. Het existentialisme van Albert Camus bepaalt in 1961 de tijdsgeest, ook bij de Italiaanse kunstenaars en intellectuelen. Het leven heeft geen zin en het spel heeft geen regels. “Je moet toch iets doen,” zegt Lidia als motivatie om naar een feestje van Gherardini te gaan.
Er wordt veel gezwegen in de films van Antonioni, en in La Notte mogelijk het meest van al. Iedereen in en rond de villa van Gherardini is eenzaam, niemand slaagt erin om tot de andere door te dringen. Niemand zegt wat hij of zij voelt, de taal is ontoereikend. Niemand kent de regels van het spel. Het luxueuze zwembad lijkt een uitvinding van aliens.

Je krijgt als toeschouwer niet één keer de kans om de tijd te vergeten. De nacht duurt lang, het is loden tijd. Hij wil maar niet wijken voor de dag. Je gaat zo hopen dat de film niet te lang meer zal duren. Je wilt uit die eindeloze nacht weg. Je bent er te zeer aan je lot overgelaten, ‘moederziel alleen’. Ik heb geen inspiratie, zegt Pontano tegen zijn vrouw Lidia, alleen maar herinneringen.

Ook in de salon van onze vrienden werd er na afloop van La Notte nog lang gezwegen. Met behulp van een glas bier en wat flauwe grappen brak uiteindelijk het ijs. Het was maar een film. Niets had ons beschadigd.

*

April 1979 – oktober 2020 [1] “Tips voor je eerste date: zorg dat er geen vieze luchtjes om je heen hangen, was je kleren goed, ga eens naar de mondhygiëniste, ”  aldus Iris Sommer, auteur van De zeven zintuigen, Over waarnemen en onwaarnemen.

DROMEN VAN FILMS EN FOTO’S

a you only live once lang fonda.jpg

Ik geloof niet dat ik ooit heb stilgestaan of –gezeten bij de rol van foto’s in de speelfilm. Misschien wel, omdat het onderwerp zo voor de hand ligt, maar dan ben ik het vergeten. Afgelopen nacht werd ik wakker nadat een oude vriend me uitgescholden had om iets wat ik gezegd had aan tafel, terwijl ik nochtans al de hele tijd had zitten zwijgen. Vervolgens viel zijn vriendin me aan, dat ik moest zwijgen over al dat onheil, en vooral over mijn kwalen, want dat ik van dat gekanker van mij vast kanker zou krijgen, en dat ik er anderen, mijn goede vrienden allemaal gezellig rond de tafel, ook kanker mee bezorgde. Helemaal wakker dacht ik opeens aan die foto’s in films. Ik probeerde me te herinneren welke films essentieel zijn in die context. Gelukkig duurde dat denken niet al te lang en viel ik weer in slaap. Een blauwe schuit voerde me over stille wateren en door kleine sluizen naar mijn bestemming, het Entella Hotel, dat zich in het 14de arrondissement in Parijs bleek te bevinden. Wat me nauwelijks verbaasde. Al gauw zat ik met een zekere Wanda Kosakiewicz de ene koffie na de andere te drinken, zodat ik opnieuw wakker werd en aan deze tekst dacht te kunnen beginnen.

Geen sprake van. Het zou een boek moeten worden. Tien delen, op z’n minst. Mijn geheugen is nog niet in gang geschoten of ik vind al enkele schitterende voorbeelden.

Ik heb er geen idee van maar ik vermoed dat er alleen reeds over Antonioni’s ‘Blow-Up’ en de foto als belangrijk narratief element tientallen studies zullen verschenen zijn. Een paar dagen geleden zag ik nog een keer het geweldige ‘You Only Live Once’ van Fritz Lang met Henry Fonda en Sylvia Sydney. Daar komt de foto in voor zoals die in massa’s andere Amerikaanse misdaadfilms wordt gebruikt: een misdadiger wordt gezocht, er staat een prijs op zijn hoofd. “WANTED – $10.000 REWARD”. Alleen zien de foto’s bij Fritz Lang er beter uit dan in de doorsnee ‘crime films’. Henry Fonda, een man met een goede inborst en zachtaardige trekken, krijgt op de foto van de politie of FBI een groezelige kop aangemeten, de kop van iemand wiens slechtheid tot de verbeelding van de gemiddelde Amerikaan spreekt. Hoewel ze hem ongetwijfeld voor het geld aangeven. Je hebt die ‘Wanted’-foto’s natuurlijk ook in westerns, maar in dat genre zien ze er altijd wat kitscheriger uit, net zoals de decors.

Van ongeveer dezelfde aard zijn de foto’s van misdadigers in kranten. Bijvoorbeeld in ‘Bonnie And Clyde’ van Arthur Penn: vond Clyde Barrow zo’n foto nu weer bijzonder geslaagd of werd hij er integendeel helemaal niet door gecharmeerd, dat kan ik me niet meer herinneren. Het is wel een typische scène. Er is ‘Alice in den Städten’ van Wim Wenders, die in zekere zin fotografie als onderwerp heeft. Ik denk dat Rüdiger Vogler van ongeveer alles foto’s maakt omdat hij de werkelijkheid van wat hij ziet in twijfel trekt. De foto’s moeten dan bewijzen dat wat er is er is, net zoals in het liedje van the Kinks (van in het begin al favorieten van Wenders):

People take pictures of each other
Just to prove that they really existed

De film is heel wat meer dan dat. Het personage van Rüdiger Vogler leert anders naar de wereld en de mensen kijken dankzij het meisje Alice en uiteindelijk kan hij er zich mee verzoenen. In ‘Der Amerikanische Freund’, ook van Wim Wenders, maakt Ripley (Dennis Hopper) polaroids van zichzelf. Zeer waarschijnlijk omdat hij, als oplichter, twijfelt aan zijn identiteit.

In het sublieme ‘Memento’ van Christopher Nolan lijdt het hoofdpersonage aan geheugenverlies: Polaroids zijn veel meer dan een geheugensteun, ze nemen er de plaats van in.

Geen sprake van dus dat ik hier dieper op inga. Ik ben een man van de oppervlakte, wat niet betekent, mag ik hopen, dat ik oppervlakkig ben. De werkelijke diepte bevindt zich aan de oppervlakte – dat is toch een sterk vermoeden van me. Laat me dan liever aan de oppervlakte blijven en niet verdrinken in een zee van details.

Ω

Beeld: You Only Live Once, Fritz Lang.

‘L’AVVENTURA’ EN ‘SPECIAL TOPICS IN CALAMITY PHYSICS’

Ik kom nog even terug op ‘L’avventura’ van Michelangelo Antonioni. De film staat opnieuw in de belangstelling door het immense succes van Marisha Pessls ‘Special Topics In Calamity Physics’, waarover ik het een paar weken geleden al had. In de roman is de film van Antonioni een belangrijk aanknopingspunt (er zijn er wel meer, zoals ‘Ada’ en ‘Lolita’ van Nabokov, maar die spelen toch wel een kleinere rol dan de film van de Italiaanse meester.) Zo is de vader van het hoofdpersonage – en vertelster van het verhaal – Blue Van Meer een groot bewonderaar van deze film. Marisha Pessl (of Blue Van Meer), vertelt het zo:
“L’avventura, Michelangelo Antonioni’s lyrical black-and-white masterpiece of 1960, happened to be one of Dad’s favorite films and thus, over the years, I’d seen it no less than twelve times.”  Zo vaak heb ik de film niet gezien. Maar BlueVan Meer heeft de neiging af en toe te overdrijven. Het woord ‘dad’ (vader) spelt ze altijd met een hoofdletter.

Met één van de nevenpersonages in het boek, Hannah Schneider, is ook iets vreemds aan de hand, niet alleen door de mysterieuze omstandigheden waarop ze aan haar einde komt. Ik heb het over haar naam. ‘Hannah’ vertoont duidelijk overeenkomst met ‘Anna’ uit L’Avventura, een rijke, jonge vrouw die tijdens een uitstapje met vrienden naar een onbewoond eilandje verdwijnt en niet meer terug wordt gevonden. ‘Schneider’ is dan weer de naam van de actrice Maria Schneider, die de vrouwelijke hoofdrol speelt in Antonioni’s ‘Profession: Reporter’. En zo is het hele boek een aaneenschakeling van verwijzingen, een puzzel voor intellectuelen en ‘slimste mensen van de wereld’.

Het mag overigengs verbazing wekken dat Gareth, de vader van Blue Van Meer, van Zwitsers-Duitse origine is, en niet uit een Nederlands geslacht afstamt. Zit Hitchcock daar voor iets tussen? In Hitchcocks ‘Foreign Correspondent’ duikt een personage op dat eveneens luistert naar de naam Van Meer. Hij is een Nederlandse diplomaat, die belangrijke staatstgeheimen met zich meedraagt; in een film van Hitchcock moet er met zo’n man iets gebeuren. Een kleinigheid in de film is dat de heer Van Meer even met een Duitser wordt verward. Vandaar de herkomst van Blue’s vader? Het is best mogelijk. Ondanks haar jeugdige leeftijd lijkt het of Marisha Pessl wel tienduizenden boeken heeft gelezen en films gezien. Of heeft ze gewoon een aantal lijvige encyclopedieën geraadpleegd?

cof

Mooi is toch ook nog deze passage uit ‘Special Topics In Calamity Physics’:
“’L’Avventura,’ Dad said, ‘has the sort of ellipsis ending most American audiences would rather undergo a root canal than be left with, not only because they loathe anything left to the imagination – we’re talking about a country that invented spandex – but also because they are a confident, self-assured nation. They know the Family. They know Right from Wrong. They know God – many of them attest to daily chats with the man. And the idea that none of us can truly know anything at all – not the lives of our friends or family, not even ourselves – is a thought they’d rather be shot in the arm with their own semi-automatic rifle than face head on.’”

MONICA VITTI’S GROTE AVONTUUR

Nog een hoogtepunt uit de Europese filmgeschiedenis, L’Avventura, van Michelangelo Antonioni, met de mooie en mysterieuze Monica Vitti. In oktober zie ik enkele keren per dag haar gezicht, omdat ze deze maand op mijn kalender staat afgebeeld. Maar als de nood heel groot wordt, zet ik een dvd-versie van L’Avventura op, of Deserto Rosso. Er bestaan weinig grotere genoegens.

IL DESERTO ROSSO

antonioni 2

“GIULIANA Ik kan geen beslissing nemen… omdat ik geen alleenstaande vrouw ben… hoewel ik… soms… gescheiden ben… nee, niet van mijn man, de lichamen… zijn… gescheiden. Als u me slaat doet dat u geen pijn… hè? Wat zei ik net? O ja… Ik ben ziek geweest, ja… maar ik mag er niet aan denken, dat wil zeggen, ik moet denken dat alles wat me overkomen is… dat is het… het spijt me… Neem me niet kwalijk.”
Michelangelo Antonioni, Il Deserto Rosso

Beeld: een foto van mijn exemplaar van de vertaling van drie scenario’s van Michelangelo Antonioni, uitgegeven bij Bruna in 1970. De omslagillustratie is van de onovertroffen Dick Bruna.

DE FABRIEK VAN MICHELANGELO ANTONIONI

De rode woestijn van Michelangelo Antonioni. Alles was woestijn voor de grote kunstenaar. Woestijn, lege ruimte, labyrint, elke uitgesproken zin een raadsel, elke gedachte een mysterie. Michelangelo Antonioni, de meest literaire van alle filmregisseurs, zonder ooit in het gepraat of de schone letteren te vervallen. Laat zijn films raadsels blijven. Ik zal deze nacht sprakeloos door de straten van Deserto Rosso lopen, of op een klein eiland verdwalen. Laat de dwaze druktemakers maar naar me zoeken. In de buurt van Zabriskie Point zal ik de liefde bedrijven met drie of vier jonge Amerikaanse vrouwen. Daarna blaas ik een huis op van een of andere kapitalist. Be careful with that axe, Eugene! Of ik noem mezelf Arthur Rimbaud, word reporter en spreek alleen nog maar in klinkers. Ik speel bij de Yardbirds en sla mijn gitaar stuk. David Hemmings loopt met een stuk ervan de swingende Londense avond in. De nacht valt. Ik schrijf een boek over de nacht die valt. Het is een kroniek van een liefde. Of van een uitgestelde zelfmoord. Er wordt nog altijd naar me gezocht. Ik heb een zijden sjaal op mijn hoofd. In Barcelona zoek ik zelf mijn weg in het Park Guëll. Ik word achtervolgd. Na een fotosessie bedrijf ik de liefde met Verushka, het mooiste fotomodel in 1966. Of was dat Donyale Luna? Nee, dat kan niet, dat was in een andere film van een andere Italiaanse regisseur. En in 1950 was de ster Lucia Bosé. Over haar heb ik al geschreven, nog niet zo lang geleden. Over het labyrint, echter, heb ik het alle dagen. Het verloren lopen, hoofd in de wolken, ver weg van fabrieken en de waanzin van banale verlangens.

Michelangelo Antonioni, alleen zijn naam al was een gedicht. De leegte van zijn werk benadert de drukte van Shakespeares drama’s. Tegengesteld en verwant. De leegte die je achteraf vult met woorden, met namen. Het jonge meisje Jane Birkin. De vrouw der vrouwen Monica Vitti. Michelangelo Antonioni en Monica Vitti. De weg van alle vlees. Het woord is vlees geworden en heeft onder ons geleefd, gewerkt, gemaakt. Ik zwijg nu en ga de nacht in, een reporter zonder letters, zonder iets, zonder niets.

DORRE HERSENS EN VALSE LIEFDE

nachtleven,blackout,dokter,slaaplaboratoirum,slapeloosheid,slaapstoornissen,drinken,cafebezoek,woorden,film,michelangelo antonioni,existentialisme,1950,giovanni fusco,lucia bose,vrouwen,femme fatale

Een warme dag, de lente plotseling, die ons met haar eerste bloesems opfleurt en het hoesten door een zucht vervangt. Achttien graden Celsius. Je neemt het woord ‘Sehnsucht’ in de mond. Neen, toch niet. Daarover mag je niet schrijven, dat zijn zo van die clichés. De eerste de beste doet dat, maar niet de eigenzinnige, de einzelgänger. Schrijft niemand op eigenzinnige manier over de lente? Ja, de idioot, de eeuwige Nijinski, de eeuwige Virginia Woolf. Ik denk dan aan het woord ‘daffodils’, het woord ‘gifbeker’.

Mijn hersens zijn aangetast door de roes, door het vele slapen en meer nog door de nachten zonder slaap. Een slaapkliniek heeft geen zin, zegt mijn huisdokter. Hoe zouden ze uw slaap kunnen bestuderen? Je zou er niet kunnen slapen. Ik denk dat de man gelijk heeft. Dokters hebben lang gestudeerd en weten bijgevolg veel. Ach, laat dat ‘bijgevolg’ maar weg.

Wat ik heel goed weet is dat het nachtleven niet geschikt is voor mij. Ik ben er te oud en te zwak voor. Maar ik blijf er altijd naar verlangen, vergeet mijn zwakheid, leeftijd. En daar ga ik dan, de nacht in. Het wordt weer eens een groot feest, drinken, dansen, zingen, in vreemde talen als het moet, Babylonisch. Speaking in tongues. Gepraat, euforie, dronkenschap. En toch nog aan de taxichauffeur uit kunnen leggen hoe hij je naar huis moet brengen, waar je woont, hem je huisnummer influisteren, en hem het gepaste bedrag betalen, met drinkgeld erbovenop. Van zulke nachten blijft zo goed als niets over. De volgende dagen zijn dor als aarde die je de hele winter in een bloempot hebt laten staan, met een verdorde plant erin. Want begin december is het plotseling toch nog winter geworden, en dan had je geen zin meer om alle planten op het terras op te ruimen. Dat is een taak voor een van de volgende dagen. Of misschien wacht je beter tot je terug bent van La Palma. Stel dat het eiland in de oceaan zinkt, met jou – en alle andere mensen daar aanwezig – erop. In dat geval heb je al dat werk op het terras voor niets gedaan. Beter wachten.

Gisteravond zag ik een bijna hypnotiserende film over liefde die geen liefde is, over misdaad die geen misdaad is en over jaloezie: ‘Cronaca di un amore’ van Michelangelo Antonioni. Hij maakte de film in 1950, het jaar dat ik geboren ben. Een meesterwerk dat ik gelukkig nog nooit gezien had. Een existentialistische film noir met een verbluffend mooie Lucia Bosé als de femme fatale van dienst. (Denk jij bij de uitdrukking ‘femme fatale’ ook altijd onwillekeurig aan the Velvet Underground en Nico?) In 1950 werden er overigens ook al zeer bizarre en tegelijk betoverende soundtracks gemaakt, zoals hier door Giovanni Fusco. In 1950 rustte op bontjassen zeker nog geen taboe. Wat schitterden die vrouwen in hun witte bontjassen met om hun slanke hals een gevaarlijk glinsterend parelsnoer.

Afgodin: Lucia Bosé, miss Italië en filmster.