
Et guerre au travail.
La Révolution Surréaliste, N° 4, 15 Juillet 1925. In La révolution surréaliste, Collection complète, Editions Jean Michel Place, 1975
Et guerre au travail.
La Révolution Surréaliste, N° 4, 15 Juillet 1925. In La révolution surréaliste, Collection complète, Editions Jean Michel Place, 1975
Een tijdje geleden viel ik de komediantenmaatschappij aan, waar wij met zijn allen deel van uitmaken. Individuen als Johan Huizinga (van Homo Ludens) en André Breton (van L’amour fou) zijn niet meer mogelijk, denk ik. Authentieke mensen, die volledig autonoom denken en handelen. Iedereen gedraagt zich min of meer volgens dezelfde regels en stilzwijgende afspraken. Alleen misdadigers wijken daar nog van af – of bevestigen ze net door ze te ontkennen, door ze te overtreden. Iedereen handelt alsof hij/zij de wereld aangenaam vindt en niet ziet wat voor een schandaal het bestaan in werkelijkheid is. Alsof het doodgewoon is dat de armen razendsnel armer worden, de ellendigen ellendiger, en dat de minderheid die bezit zich zeer ellendig voelt (zonder het te uiten, tenzij tegen de psychiater). Alsof het vanzelfsprekend is dat niets nog iets betekent.
Ging ik te ver met mijn tirade? Ik weet het niet. Ik was in de war. Vandaag ben ik nog meer in de war. Ik heb zo van die dagen. Niets schijnt dan nog steek te houden. Supermarkten, televisietoestellen, hondenhokken, sterrenstelsels. Wat maakt onze samenleving kapot? Moeilijk te zeggen. In de eerste plaats onze verdraagzaamheid, denk ik. Ik heb het nu niet over het omgaan met mensen uit andere landen, over onze houding tegenover onze broeders en zusters, onze gelijken. Ik heb het over de verdraagzaamheid ten aanzien van alles wat ik hierboven al heb genoemd. Wij zwijgen en doen wat van ons wordt verwacht. Uit ons midden staat geen Themroc op, of, zoals in de Pantserkruiser Potemkin, een matroos die weigert nog langer rot vlees te eten.
Is het de teleologie die onze wereld vernietigt? Het kantiaanse doelgerichte denken? Where will it end? De managersmaatschappij? Ik manage jou als jij mij managet. Come on baby, scratch my back!
We lijden aan het onvermogen om werkelijk kritisch te leven, onszelf telkens opnieuw uit te vinden, we zijn slaven van onze gewoonten, van onze dagelijkse routines. Wij zij arrogant in onze zelfgenoegzaamheid. Wij zijn niet brutaal als we brutaal zouden moeten zijn en verbannen de waanzin van de liefde uit ons bestaan. Lef is een lelijk woord, maar ik vind geen ander. Of toch wel… Opstandigheid, rebellie, gelukzalige ontevredenheid, verontwaardiging, woede, razernij, tederheid, ziedend verlangen, niets ontziende liefde, alles ontziend egoïsme, openheid… Zijn die begrippen geen sporen die in de juiste richting wijzen? Die ons opnieuw wortel kunnen laten schieten in een vruchtbare afgrond? Ja, afgrond, want ik huiver van de grond, die met bloed doordrenkt is. Ik ben in de war vandaag. Hoe kunnen wij de wereld zuiveren van al dat bloed? Hoe kunnen wij de eeuwige vrede vinden? Hoe kunnen wij de laatste oorlog luidkeels een halt toeroepen? Hoe? Ik ben in de war vandaag en zeer onverdraagzaam. Hoe kan ik anders zijn?
Noten
“Men kan bijna al het abstracte loochenen: recht, schoonheid, waarheid, goedheid, geest, God. Men kan den ernst loochenen. Het spel niet. Maar met het spel erkent men, of men wil of niet, den geest. Want het spel is, wat ook zijn wezen zij, niet stof. Het doorbreekt, reeds in de dierenwereld, de grenzen van het physisch bestaande. Het is ten opzichte van een gedetermineerd gedachte wereld van louter krachtwerkingen in den volsten zin des woords een superabundans, een overtolligheid. Eerst door het instroomen van den geest, die de volstrekte gedetermineerdheid opheft, wordt de aanwezigheid van het spel mogelijk, denkbaar, begrijpelijk. Het bestaan van het spel bevestigt voortdurend, en in den hoogsten zin, het supralogisch karakter van onze situatie in den kosmos. De dieren kunnen spelen, dus zij zijn reeds meer dan mechanismen. Wij spelen, en weten, dat wij spelen, dus wij zijn meer dan enkel redelijke wezens, want het spel is onredelijk.”
Johan Huizinga, Homo Ludens
“De eenvoudigste surrealistische daad is met een revolver in de hand de straat op te gaan en lukraak, zoveel als mogelijk, op iedereen te schieten. En wie heeft nooit in zijn leven de neiging gevoeld op die manier af te rekenen met het heersende systeem van getrapt en geslagen worden; zijn buik zit ter hoogte van de loop. De rechtvaardiging van een dergelijke daad valt volgens mij goed te rijmen met het geloof in het schijnsel dat het surrealisme diep in ons tracht op te sporen. Mijn bedoeling is alleen hier de wanhoop van de mens te berde te brengen; niets anders kan dit geloof rechtvaardigen.”
André Breton, Manifestes du surréalisme
In een voetnoot waarschuwt Breton voor een simplistische interpretatie van deze uitspraak. Breton hechtte heel veel waarde aan de droom en aan onbewuste verlangens. Heeft een tekst niet altijd een subtekst, en is letterlijk lezen niet wat simplistisch, zoals hier beneden al werd opgemerkt.
Foto: Johan Huizinga
Patti Smi… Vreemd verschijnsel, alweer. Toeval of geen toeval? Ik wil de naam ‘Patti Smith’ neerschrijven en net op hetzelfde moment selecteert iTunes (die op willekeurige volgorde staat en kan kiezen tussen 5776 songs) Free Money van diezelfde Patti Smith, wat ik altijd al het beste nummer vond op ‘Horses’ uit 1975. Ik wilde de naam Patti Smith neerschrijven om mee te delen dat ‘Horses’, wegens dertigste verjaardag en zeer zeker ook wegens commerciële motieven, opnieuw, in een luxe-editie, wordt uitgebracht. Het was destijds baanbrekende muziek, en dat blijft zo. Free Money klinkt voor mij nog steeds goddelijk. Kon ik toch maar winnen met de loterij, oh baby, that would mean so much to me! De tweede LP van Patti Smith, ‘Radio Ethiopia’ vond ik ook bijzonder mooi: de bezwerende liederen (Ask the Angels, Ain’t It Strange, Poppies, Pumping, Distant Fingers) maar ook de hoes en de hoesteksten. Op de achterkant van die hoes citeert Patti Smith één van mijn uitverkoren uitspraken: ‘Schoonheid zal CONVULSIEF zijn of zal niet zijn’. Toen ik die uitspraak van André Breton voor de eerste keer las, ging mijn hart waarschijnlijk veel te snel kloppen, bijna zoals dat van een wielrenner bij het beklimmen van een of andere col van een of andere categorie. Want was onze liefde geen schoonheid? Eén en hetzelfde? En was onze liefde niet convulsief? Natuurlijk was ze dat. Ik heb er veel over geschreven, en gedicht. Nu kan ik dat niet meer. Ik weet ook niet meer of schoonheid convulsief moet zijn. Ik weet zelfs niet goed meer wat André Breton daar mee bedoelde. Het zijn de laatste woorden in zijn ‘roman’ Nadja. In ‘L’amour fou’ schrijft hij het volgende:
« Le mot ‘convulsive’, que j’ai employé pour qualifier la beauté qui seule, selon moi, doive être servie, perdrait à mes yeux tout sens s’il etait conçu dans le mouvement et non à l’expiration exacte de ce mouvement même. Il ne peut, selon moi, y avoir beauté – beauté convulsive – qu’au prix de l’affirmation du rapport réciproque qui lie l’objet considéré dans son mouvement et dans son repos. »
Gisteren heb ik me overgegeven aan convulsief koopgedrag, wat van weinig schoonheid getuigt. Hoewel… Het verzameld werk van Borges in een aantal mooi ingebonden banden (in plaats van de versleten paperbacks die nu in mijn bibliotheek staan) en acht ingebonden boeken van Nabokov. Oogstrelende uitgaven voor in mijn bibliotheek en om te (her)lezen als, later, de donkere dagen aanbreken, na het vele licht dat me misschien, wellicht, nog toe zal schijnen.
Door de stad flanerend en hier en daar een ‘rommelwinkel’ binnenstappend verzamelde ik ook nog vier dvd’s en één cd: A Doll’s House (gebaseerd op het stuk van Ibsen), Rear Window van Hitchock, Straw Dogs van Sam Peckinpah en The Million Dollar Hotel van Wim Wenders. Van die laatste film kocht ik dan ook nog eens de soundtrack. Toen ik met de hele vracht thuiskwam en alles uitpakte stelde ik vast dat de vier dvd’s en de cd allemaal over wonen gaan, rechtstreeks of onrechtsreeks. Nora zit opgesloten in haar poppenhuis, vreemde mensen wonen in het Million Dollar Hotel in Los Angeles, in Rear Window kan James Stewart wegens een gebroken been zijn appartement niet verlaten en in het zeer gewelddadige Straw Dogs trekt de wiskundige Dustin Hoffman zich samen met zijn vrouw terug in een huis op het Engelse platteland. Een poppenhuis, een hotel, een appartement, een plattelandshuis… Toeval? Free Money van Patti Smith. Toeval? Ik weet het allemaal niet meer. Ik word er stilaan convulsief van. Welke avonturen staan me nog te wachten als ik straks de stad inga? Misschien win ik wel met de lotto en kan ik dan een nieuwe computer kopen of een wereldreis maken.
Mijn korte vakantie is gisteren begonnen. Eigenlijk al donderdagavond en vrijdagochtend, een heel stuk nacht waarvan ik me te weinig herinner. Dan ook maar beter – voorlopig dan toch, tot het allemaal wat bezonken is – zwijgen over restaurants, cafés, toevallige ontmoetingen, potentiële nieuwe vriendschappen. Om mijn vakantie in te leiden wil ik hier gewoon even citeren uit André Breton’s Nadja:
“En laten ze mij hierna niet spreken over de arbeid, ik bedoel over de zedelijke waarde van de arbeid. Ik ben gedwongen het denkbeeld van arbeid als materiële noodzaak te accepteren, in dit opzicht ben ik er een groot voorstander van dat het werk beter, dat wil zeggen rechtvaardiger wordt verdeeld. Dat de troosteloze verplichtingen van het leven mij tot werken nopen, het zij zo, maar als ze mij vragen erin te geloven, mijn werk of dat van anderen met eerbied te beschouwen, dat nooit. Nogmaals, ik loop liever in het donker dan dat ik mij verbeeld dat ik in het daglicht loop. Terwijl je werkt heb je er niets aan dat je leeft. De gebeurtenis waarvan ieder mens het recht heeft de openbaring van de zin van zijn eigen leven te verwachten, die gebeurtenis die ik misschien nog niet gevonden heb maar waarheen ik mijn weg zoek, kan door arbeid niet worden verkregen.”