BURGERLIJKE ONGEHOORZAAMHEID: OVER NANCY PELOSI

Abbie_Hoffman_visiting_the_University_of_Oklahoma_circa_1969

“Wat het individu verstart, wat zijn machteloosheid bepaalt is de angst. Niet zozeer angst voor onderdrukking en smart als wel de angst niet langer het weinige te zijn dat men is, niet langer het weinige te hebben dat men heeft. De eerste daad die tot inlijving bij het collectivum en tot de creatieve transcendentie leidt, is niet langer bang te zijn.”
Alain Badiou, De twintigste eeuw

Niets dan respect voor Nancy Pelosi. Met het hart op de juiste plaats en als een waarachtig democraat scheur je die leugenachtige en opruiende speech van Trump, die hij ‘the state of the union’ durft te noemen (en zijn bange horigen met hem), toch aan flarden? Dat is niet alleen moedig, het is zelfs noodzakelijk. Het is een daad van verzet, van burgerlijke ongehoorzaamheid.
Van die civil disobedience, die een deel van de Amerikanen al van in de negentiende eeuw  – sinds het verschijnen van Henry David Thoreaus ‘On the Duty of Civil Disobedience ‘ – zo nauw aan het hart ligt, merk je in deze tijden van leugens, bedrog en wat werkelijk begint te lijken op dictatuur niet veel. Dat was in ze jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw wel anders. Terwijl Johnson en Nixon in vergelijking met de dictator die nu in het Witte Huis zit bijna voorbeeldige democraten mogen genoemd worden.
Waar zijn de hedendaagse Country Joe & the Fish, the Fugs, Jefferson Airplane, Angela Davis, de Yippies, Abbie Hoffman, John Sinclair, Tom Hayden, Malcolm X, Jerry Rubin, Living Theater, Black Panthers, Eldridge Cleaver, LeRoi Jones, Mario Savio, Frank Zappa, Huey Newton, enzovoort?
Vandaag hoor ik ze niet en zie ik ze niet. Maar het zou kunnen dat ik niet voldoende aandachtig ben.

Afbeelding: Abbie Hoffman visiting the University of Oklahoma to protest the Vietnam War, Richard O. Barry.

STEMMINGSWISSELINGEN ii

0thebraineaters.jpg

In De witte raaf een interessant essay van Alain Badiou gelezen, ‘Het onbehagen van de zonen in de hedendaagse cultuur’, een soort van vervolg op ‘Het onbehagen in de cultuur’ van Freud. Badiou heeft het onder meer over de initiatie van de zonen, waarin hij drie mogelijkheden of perspectieven ontwaart: het perspectief van het perverse lichaam, het perspectief van het geofferde lichaam en het perspectief van het verdienstelijke lichaam. Geen van de drie mogelijkheden biedt een uitweg. Er vindt geen initiatie plaats (in de zin van een overgang, een aflossing, een wording). “Het is een door en door nihilistische ruimte, ook al moet het verdienstelijke lichaam dit nihilisme juist verhullen: we moeten doen alsof een carrière zin heeft. Een carrière moet het gat van de onzin vullen.”
Alain Badiou is zelf, uiteraard, geen nihilist. Hij ziet een uitweg, een toekomst. “Tegen het verdienstelijke lichaam dat kennis gebruikt om zijn carrière op te schroeven, kan het subject een echte vrije intellectuele uitvinding in stelling brengen, de belangeloze vreugde van de wetenschap en kunst, de idee die zich weigert te onderwerpen aan het financiële universum van de techniek.” Volgens Badiou had Rimbaud, ondanks zijn keuze voor de wereld van de handel, reeds een voorgevoel van die uitweg, hij wist dat er een andere kijk op de zoon en een andere initiatie mogelijk waren, een ander subjectiveerbaar lichaam, dat zich aan het lichamelijke drievoud van perversie, martelaarschap en en conformisme onttrok. (Alain Badiou wijst er terloops op dat het de taak van de filosoof is om de jeugd te bederven. Terwijl ik altijd heb gedacht dat die opdracht was weggelegd voor rocksterren.)

Nog een koude, grijze dag, nu met winterse neerslag. Na lange tijd heb ik nog eens een dagboeknotitie publiek gemaakt. Mijn bedoeling is het om dit voortaan met regelmaat te gaan doen, ook als er niets te zeggen valt. Maar valt er niet altijd iets te zeggen – in een wereld die aan nietszeggendheid lijkt ten onder te gaan? Is dat voornemen een symptoom van wanhoop, van ontreddering? Zal het om een therapeutische werkzaamheid gaan? Ik denk het niet. Ik denk dat ik alleen maar wil zeggen: ik ben een mens, ik besta, ik leef. Mijn diepste verlangen is het dit mee te delen, niet alleen dat ik een mens ben, maar zeker ook de manier waarop ik dat ben. Hoe ik van de nood een deugd probeer te maken. Het is mogelijk dat ik mij afzonder om die opdracht, als ik het zo mag noemen, beter aan te kunnen. Misschien gaat het om een strategie, hoewel ik nooit geloofd heb in strategisch denken en handelen.

Het is altijd een lange tocht naar IVD. Voor haar kom ik nog graag buiten, ook al kost zij me redelijk veel geld. In oktober 2012 heeft ze mogelijk mijn leven gered. Neen, dat heb ik zelf gedaan; nog voor het te laat was heb ik haar gebeld. Of ik mocht komen? Alleen door ja te zeggen heeft ze mijn leven gered. Hoewel ik helemaal geen zin had in zelfmoord en het waarschijnlijk ook zonder haar niet zou hebben gedaan. In Brussel gebruik maken van het openbaar vervoer is weer gewoon geworden. Je denkt al een tijdje niet meer aan gevaar, aan mogelijke aanslagen. De politie in je straat patrouilleert omdat er vanavond een voetbalmatch wordt gespeeld, niets om over naar huis te schrijven. Aan Simonis moet je in de koude wind op bus 13 wachten, de ongeluksbus. Van de verhoogde frequentie die was beloofd merk je niet veel. Dan veertig minuten praten, meestal met de ogen toe. Nu en dan kijk je haar aan. Wil je je ervan verzekeren dat ze niet ingedut is?

Al een paar dagen slaap ik diep en lang. ’s Morgens is het moeilijk om uit bed te komen. Ik zit slaperig en met een ochtendhumeur aan het ontbijt. Dat is nieuw. Tot voor kort werd ik voor dag en dauw wakker en stond dan meteen op. Het had geen enkele zin om te blijven liggen. Het vreemde is dat die lange en diep slaap de vermoeidheid niet wegneemt, integendeel. Maar ik wil er niet te veel belang aan hechten. Het is iets waar je mee moet leven. De ene slaapt zus, de andere zo. Er is geen enkele theorie daarover die deugt.

Ik moet het nog hebben over hoe ik ertoe gekomen ben om opnieuw dagboeknotities te gaan publiceren. Maar dat gaat nog niet. Het houdt verband met wat me in 2011 is overkomen, hoe die gebeurtenissen mijn leven voor altijd hebben veranderd. Dat heb ik pas enkele dagen geleden ten volle ingezien. Het heeft met die veertien dagen coma te maken. Het heeft lang geduurd eer ik weer kon denken, mijn gedachten formuleren, woorden vinden, zinnen maken. Ik heb nooit goed kunnen denken (en wat is goed denken eigenlijk?), maar sinds 24 mei 2011 is het heel lastig geworden. Er zijn geloof ik dagen dat ik helemaal niet denk. Lege dagen, noem ik ze. Maar natuurlijk zijn ze helemaal niet leeg. Er gebeurt gigantisch veel, doodgewone dingen, catastrofale dingen.

In verband met de arrestatie van El Chapo beweert Roberto Saviano het volgende. “… de criminele economie is de winnaar, de totale opbrengst van de drugseconomie bedraagt ongeveer 300 miljard dollar. Als we over de bosses spreken, hebben we het dus niet over randfiguren, maar over de hoofdrolspelers van de wereldeconomie.” Joaquin ‘El Chapo’ Guzman, dat is pas een verdienstelijk lichaam.

“En toen werd ik verdrietig omdat het tot me doordrong dat je mensen nooit meer kunt repareren als ze eenmaal kapot zijn, en dat niemand je dat ooit vertelt als je jong bent en dat je er altijd weer door wordt verrast naarmate je ouder wordt en je ziet dat de mensen in je leven één voor één kapot gaan. Je vraagt je af wanneer je zelf aan de beurt bent, en of dat misschien al gebeurd is.” Dat las ik in Douglas Couplands ‘Leven na God’, uit 1994. Zou ik dat boek niet eens herlezen (maar dan in het Engels)?

 

DE TWINTIGSTE EEUW: NOOIT MEER SLAPEN

alvaro

“Lucide geeft Alvaro De Campos [heteroniem van Fernando Pessoa, MP] voor [het] collectieve nomadisme aan: het zich losrukken van het vertrouwde, van het gevestigd zijn. Dat is een diepzinnige en naar mijn mening juiste opmerking: wil het individu subject worden, dan moet het de vrees, de aangeboren afkeer van gevangenissen overwinnen, zeker, maar meer nog de angst elke identiteit kwijt te raken, beroofd te worden van de aan plaats en tijd gebonden sleur, van het ‘geregelde en overziene leven’.

Dat motief obsedeert de eeuw, die heel vaak wat zijn handelen en werken betreft een oproep tot moed is. Wat het individu verstart, wat zijn machteloosheid bepaald is de angst. Niet zozeer angst voor onderdrukking en smart als wel de angst niet langer het weinige te zijn dat men is, niet langer het weinige te hebben dat men heeft. De eerste daad die tot inlijving bij het collectivum en tot de creatieve transcendentie leidt, is niet langer bang te zijn.”

Toen ik deze zinnen van Alain Badiou, uit zijn ‘De twintigste eeuw’, vanavond in de metro op weg van mijn werk naar huis las, dacht ik, heb ik dat niet zelf geschreven, eens? Het lijken mijn woorden, mijn gedachten wel – en, vooral, het gaat over mijn angst, verstarring, machteloosheid. Badiou schrijft dit als lectuur van een lang gedicht van Alvaro De Campos, Ode Maritima, een gedicht dat ik zelf ook heb verslonden, wat de herkenning misschien verklaart. Maar er is meer. Zelf zou ik deze ideeën nooit hebben ontdekt bij de Portugese dichter, verblind en verlamd als ik ben door mijn angst en mijn manier van interpreteren die door die angst is bepaald.

Wat wil ik nu eigenlijk zeggen? Voornamelijk wat er staat, het citaat van Badiou, gebaseerd op Pessoa’s heteroniem (Alvaro De Campos), en de gedachte dat als ik nog ergens bij wil horen, als ik uit mijn ‘ik’ wil stappen en een ‘jij’ en een ‘wij’ worden – dat ik dan niet meer bang hoor te zijn. Waarom zou ik nog langer bang zijn? Waarom zou ik mijn angst niet schrappen?

Alain Badiou gaat daarna in op berusting, lafheid en moed. Hij noemt de Amerikaanse kunstvorm bij uitstek, de western, een gedegen, modern genre, dat in die zin “een groot aantal meesterwerken heeft opgeleverd”. Het mooiste voorbeeld in dit opzicht (dat hij niet noemt) is natuurlijk ‘High Noon’ van Fred Zinneman.

Wat Alain Badiou niet vertelt, wellicht omdat hij het niet zo goed kent, is de Amerikaanse folk, die heel vaak tegen de bij uitstek Amerikaanse liberale, kapitalistische principes indruist. Ik denk aan Pete Seeger, Bob Dylan, Joan Baez, Phil Ochs, Green On Red, Nanci Griffith, Steve Earle, Townes Van Zandt en Hope Sandoval. En honderden anderen.  (De literatuur laat ik even buiten beschouwing. Een opsomming is ook maar een opsomming. In deze laatste paragraaf wilde ik eigenlijk alleen maar de naam Hope Sandoval laten vallen, of weer oprapen.)

Voor de rest is het dansen in het maanlicht. Of wat dacht je? Ver weg van de gevaarlijke zon. Ver weg van zonnige insecten. Van lafaards, leugenaars, van hun stoffelijke resten. Als we vergingen van de honger zouden we hun vlees niet eens willen eten, hun bloed niet drinken. Maar op straat loop ik een onbekende gitarist tegen het lijf. Hier, zegt hij, en geeft me zijn gitaar door. Ik speel tot de snaren bloeden. Ik zing met een stem die de mijne niet is. Het is de zijne, het is de jouwe.

 

 

HET THEATER IN DE TWINTIGSTE EEUW

Ik lees een bijzonder boeiend werk van Alain Badiou over de twintigste eeuw. Hij stelt onder meer dat de vorige eeuw die “van het toneel als kunst” is. “De twintigste eeuw heeft het begrip regie uitgevonden. Hij verandert het denken over de voorstelling zelf in kunst. Copeau, Stanislavski, Meyerhold, Craig, Appia, Jouvet, Brecht, vervolgens Vilar, Vitez, Wilson en vele anderen hebben dat wat slechts de opbouw van de voorstelling was in kunst veranderd. Zij hebben een type kunstenaar doen verschijnen op wie noch de kunst van de schrijver noch die van de vertolker van toepassing is, maar die in het denken en in de ruimte een bemiddeling tussen beide tot stand brengt. Een regisseur is een denker over de voostelling als zodanig, hij steunt een zeer complexe bemiddeling over de verhoudingen tussen de tekst, het spel, de ruimte en het publiek.”

Zelf denk ik nog aan belangrijke theatermakers als Peter Brook, Christoph Marthaler, en Heiner Müller en dichter bij ons Jan Decorte, Anne Teresa De Keersmaeker, Lucas Van Der Vorst, Sam Bogaerts, Guy Cassiers, en vele anderen. In hun werk bevestigen zij de stelling van Alain Badiou. Welk belang het toneel in de 21ste eeuw zal hebben is voor mij nog niet duidelijk maar het is zeker interessant om hier in de nabije toekomst stil bij te staan.

Overigens is de twintigste eeuw, zoals iedereen weet, niet alleen de eeuw van het toneel maar vooral van de oorlog. Ook daarover vertelt Badiou in zijn boek interessante dingen. Onder meer over de slechte en de goede oorlog. De goede oorlog zou dan een eind moeten maken aan alle slechte oorlogen en het rijk van de vrede stichten. Dat is uiteraard een illusie gebleken.