Hoe hij er vanaf de zijlijn op toekijkt. Voorovergebogen in een regisseursstoel, Stille herder, met secure gebaren. Helder zijn ooghoek in het morgenlicht.
Wat neemt hij waar? Op zijn linkerhand Vlekjes groen uit een er-was-eens-natuur. Op zijn rechter blauwe schaduw van dode strijders, Jonge jongens op Omaha Beach.
Ook vandaag weer dwarrelen bladeren neer Terwijl snelle parkieten alom hun gang gaan Alsof ze alle tijd van de wereld gegund is. Aan zijn blik onttrekken zich warmere tinten.
Tussen de bedrijven* voegt hij zich bij de parade Alsof zijn levensloop ervan afhangt. Op het trottoir ontwaart hij een passante* Met bevallige tred naar een echt leven elders.
Herinner jij je zijn avonturen? Verre van Ridderroman, weinig glansrijks om na te vertellen, Keer op keer weer dat zelfde trivial pursuit. Niet één paragraaf ondeugende onschuld.
In zijn vertrek sluit hij, gewonde ridder, zich op Met een zucht zo diep als het Baikalmeer. Een echo van schoten en ultimatums. Groene en blauwe spikkels, meer niet.
Niet langer denkt hij aan zijn spookrijders, De paljassen en clowns die hem zo kwelden. Er is geen levende ziel in aantocht of aftocht. Rustig kan hij zijn hele dramaturgie deleten.
*“”The library’s always the nicest room in the house,” she quoted, and ran her eyes along the books. “The mirror of the soul” books were. The Faerie Queene and Kinglake’s Crimea; Keats and the Kreutzer Sonata. There they were, reflecting. What? What remedy was there for her at her age—the age of the century, thirty-nine—in books? Book-shy she was, like the rest of her generation; and gun-shy too. Yet as a person with a raging tooth runs her eye in a chemist shop over green bottles with gilt scrolls on them lest one of them may contain a cure, she considered: Keats and Shelley; Yeats and Donne. Or perhaps not a poem; a life. The life of Garibaldi. The life of Lord Palmerston. Or perhaps not a person’s life; a county’s. The Antiquities of Durham; The Proceedings of the Archæological Society of Nottingham. Or not a life at all, but science—Eddington, Darwin, or Jeans.” Virginia Woolf, Between the Acts, 1941
*“avec sa jambe de statue”, A une passante, Charles Baudelaire
Zéro de conduite is een muziekprogramma waarin songs uit de popcultuur met zachte hand in het keurslijf van thema’s worden ingerijgd. Woekerende chaos wordt met liefde en toewijding overzichtelijk gemaakt. Alle zogeheten populaire genres komen aan bod, al ligt de nadruk op Angelsaksische folk, blues, country, soul en rock-‘n-roll. Onbevooroordeelde muziekliefhebbers noemen het allemaal pop. Elke eerste zaterdag van de maand, van 6 tot 8 uur ’s avonds kan je ernaar luisteren op Radio Centraal 106.7 fm en streaming. Meer informatie over de zender en zijn medewerkers en programma’s vind je hier. Het motto van deze aflevering is: Late in the heavens / That are already bought / Sleeps a red planet / In the galaxy of a lion’s thoughts.
In memoriam Jerry Lee Lewis en Pierre Soulages
In deze aflevering verlaten we de innerlijke ruimte: we gaan naar buiten. Hier is de aarde, onze blauwe en groene en beschadigde planeet. Meer dan ooit in de geschiedenis vraagt zij onze aandacht.
De zon werpt licht op landen en landschappen. Op het gras en de rozen en de platanen. De dagen staan ons toe te werken, te denken, te rekenen, te beminnen. Soepele dagen, die we zo graag indelen in wiskundige eenheden, terwijl de tijd vliegt. Waar is de nacht gebleven? Alle straten, alle paden, alle holle wegen zijn verlicht. Alle streng bewaakte parken zijn verlicht. Moeilijk om van onder de dennen, van tussen de rotsen de sterren te zien. Zelfs de lumineuze wolken onttrekken zich aan het oog. Maar we spannen ons in om toch iets te ontwaren. We luisteren. Niet naar ons hart, maar naar de ziel van wat ons omgeeft. Op een bergtop neemt de helderheid toe. In de valleien branden vuren. Angstig zoeken overblijvende dieren een schuilplaats in de schaduw van olmen, paardenkastanjes en beuken. Alsof ook zij bang zijn geworden stromen rivieren donker naar de zee. Hun water is tegelijk woest en moe. De hele aarde kreunt onder ons afval. Altijd is er een groter vuur mogelijk. Altijd weer sluiten naties hun grenzen, om oorlog te kunnen voeren en zo vijandelijke steden, dorpen, gehuchten en wat overblijft van de wouden te verwoesten. Vijanden. Zijn niet alle naties elkaars vijanden? Is niet elke mens stilaan een vijand geworden van wat deze aarde doet bewegen? Met de rug naar de onzichtbare sterren gekeerd en daardoor blind voor zichzelf en zijn liefde? Zou alleen een goede superman ons nog kunnen redden? Of is dat alleen maar een droom uit Hollywood? Desondanks veel luisterplezier. Muziek kan helpen…
Planets – Bill Callahan – YTI⅃AƎЯ – Bill Callahan – 6:11
Mornin’ Glory – Iris DeMent – Sing The Delta – Iris DeMent – 4:47
The Morning Light – Ron Sexsmith – Forever Endeavour – Ron Sexsmith – 2:53
Zéro de conduite is een muziekprogramma waarin songs uit de popcultuur met zachte hand in het keurslijf van thema’s worden ingerijgd. Woekerende chaos wordt met liefde en toewijding overzichtelijk gemaakt. Alle zogeheten populaire genres komen aan bod, al ligt de nadruk op Angelsaksische folk, blues, country, soul en rock-‘n-roll. Onbevooroordeelde muziekliefhebbers noemen het allemaal pop. Elke eerste zaterdag van de maand, van 6 tot 8 uur ’s avonds kan je ernaar luisteren op Radio Centraal 106.7 fm en streaming. Meer informatie over de zender en zijn medewerkers en programma’s vind je hier. Het motto van deze aflevering is: Without going out of my door / I can know all things of earth / Without looking out of my window / I could know the ways of heaven / The farther one travels / The less one knows.
Vanavond vertrekken we. We reizen af naar voor westerse popmuziek minder voor de hand liggende regio’s. Eerst willen we nog even ademhalen onder de blauwe hemelen van het Verre Westen, dat van onze kinderdromen. Daar doemt het ons al wat beter bekende Iowa op. Kijk daar, dat is Chief White Cloud. Met Barry Brown, Queequeg en Cherie O. Baby varen we naar Jamaica, waar je net niet uit een palmboom valt (na het drinken van ettelijke Negroni’s, ja die hebben ze in Kingston ook). In het gezelschap van Christa Päffgen en een koppige ezel trekken we van Ibiza naar de rand van een donkere woestijn. De nacht is ingevallen. Geen enkele ster, zelfs geen tweelingen. We zwerven door het roemruchte Transsylvanië, geen Graaf Dracula noch een Nicolae Ceaușescu te bespeuren, en ontdekken de stad Cluj-Napoca. Heel wat verder nog ligt Chiang Mai, de grootste stad van Noord-Thailand.
Samen met met Gigi, alias Ejigayehu Shibabaw, ontdekken we Ethiopië. Nusrat Fateh Ali Khan laat ons het eeuwenoude gezang van Pakistan horen, al klinkt het eerder eigentijds, waar we ook Arooj Aftaab terugvinden. Met Judy Nylon en Patti Palladin (Snatch) verwijlen we even in de jungle van Judy. Of bestaat die niet langer? Met Geeta Dutt, de godin van Bollywood, bereiken we buurland India, waarna we naar Europa terugkeren. Met Hope Sandoval eten we Beiers vruchtenbrood, in Londen luisteren we naar een lied van William Blake (dat ik toen ik jong was graag mocht reciteren, mezelf begeleidend op een Japanse Gibson gitaar), en met Neil Young nemen we afscheid van diezelfde bard. In Griekenland luisteren we in een illegale bar naar rembetika, in Frankrijk weerklinkt chanson, wat wil je, en romantisch gezang over de schone van Cadiz. Jacques Brel herinnert ons aan onze Noordzee. Met David Lynch stijgen we naar de hemel op, waar we oog in oog komen te staan met de Engelse componist en virginalist Giles Farnaby. Met Jeff Tweedy reizen we naar het Oosten van het Westen en samen met hem en zijn vrienden logeren we in het New Yorkse hotel Chelsea. De mooie en tragische heldin Edie Sedgwick doet ons even terugdenken aan Dylan Thomas en aan de Arabische drums in Sad Eyed Lady of the Lowlands en neemt dan voor altijd afscheid van ons. We zijn weer thuis, zoals Wim T. Schippers dat zo mooi kon zeggen.
Veel reis- en luisterplezier.
Nusrath Fateh Ali Khan
Arc Of Flight – Bruce Kaphan – Slider – Ambient Excursions For Pedal Steel Guitar – Bruce Kaphan
Better Things To Think About – Ry Cooder – The Long Riders: Original Motion Picture Soundtrack – Trad. Arr. Ry Cooder
Early Morning Song – Bridget St. John – Songs For The Gentle Man – Bridget St John
My Only Child – Nico – Desertshore – Nico
Mon père disait – Jacques Brel – Jacques Brel 67 – Brel, Jacques
On My Way To Kolozsvár Town – Muzsikás – Blues For Transylvania – Trad.
Ik herinner mij de autovrije zondagen van meer dan tien jaar geleden. We dachten, onnadenkend, in relatieve vrijheid te leven. Oorlogen leken stilaan af te lopen. We schreven gedichten over de liefde. ‘Cynthia, liefde van mij heeft jou overdreven geprezen; blozen moet ik om mijn lied dat jou verhief tot een ster.’ Hope Sandoval was de echte blauwe engel. Op mijn ouders na leefde zowat iedereen nog. Koesterde ik illusies? Dacht ik niet dat geleidelijk aan alles beter zou gaan, al was er altijd het vooruitzicht van de dood? Die we met een kwinkslag en een glas wijn aan de kant konden schuiven. Niets om je nu al zorgen over te maken. In 2009 maakte ik me weinig zorgen, al was ik toen ook al wel boos op gebouwen en op wie ze bouwde. Als ze lelijk waren dan toch, en dat waren ze maar al te vaak. De autoloze zondagen in Brussel leken er zomaar te zijn, niet omdat het moest. Op koude dagen was het in onze kamers warm en lazen we daar gedichten van Federico Garcia Lorca en van de toen nog onschuldige Lucebert. Het was de beste tijd. Wisten we veel dat de slechtste tijd in een oogwenk al zou aanbreken. Wat valt er nog te redden? En dan nog: wie zal het doen?
Foto’s: Martin Pulaski, Brussel, 20 september 2009
Zéro de conduite is een muziekprogramma waarin songs uit de popcultuur in het keurslijf van thema’s worden ingerijgd. Woekerende chaos wordt met liefde en toewijding overzichtelijk gemaakt. Alle zogeheten populaire genres komen aan bod, al ligt de nadruk op Angelsaksische folk, blues, country, soul en rock-‘n-roll. Onbevooroordeelde muziekliefhebbers noemen het allemaal pop. Elke eerste zaterdag van de maand, van 6 tot 8 uur ’s avonds kan je ernaar luisteren op Radio Centraal 106.7 fm en streaming. Meer informatie over de zender en zijn medewerkers en programma’s vind je hier. Het motto van deze aflevering is: It’s just a rumour that was spread around town / Somebody said that someone got filled in / For saying that people get killed in / The result of this shipbuilding / With all the will in the world / Diving for dear life.
Bij de samenstelling van deze aflevering van Zéro de conduite stelde ik me voor dat ik in een mooi park wandelde, Hampstead Heath in Londen bijvoorbeeld, en dat de gedachten, dagdromen en invallen die er tijdens die wandeling in mijn hoofd zouden opkomen begeleid zouden worden door songs. Of dat ze mijn gedachtestroom – zeker in het geval van gepieker over armoede, ziekte en dood – zouden doorbreken. Van welke liedjes ik in mijn denkbeeldig park tijdens mijn fantasmagorische wandeling graag wilde horen maakte ik een lijst: liedjes voor een wandeling in het park. Het is geen platonische lijst geworden met daarin de absoluut allermooiste liederen voor zo’n promenade; dat zou onmogelijk geweest zijn. Niemand kan vrijblijvende lijsten maken. We leven in onze eigen tijd en worden of we het nu willen of niet op elk ogenblik beïnvloed door wat ons omgeeft. Een uitgesproken inspiratiebron was een interview met de begenadigde bass explorer Danny Thompson – uit Battersea, waar het romantische Battersea Park met de London Peace Pagoda is gelegen – in het maandblad Mojo. Danny Thompson is 83 maar zijn geest (brain) is nog 18, zegt hij. Hij speelde contrabas bij talloze legendarische muzikanten en bands, waaronder John Martyn, Pentangle, Tim Buckley, Nick Drake, Richard Thompson, Incredible String Band, Paul Weller en Kate Bush. Op die manier zijn er nogal wat nummers waarop Danny Thompson de contrabas hanteert in de lijst binnengeslopen. Met dank aan interviewer Tom Doyle. De meeste songs voor deze wandeling mogen met enige ironie easy listening worden genoemd, al zijn ze dat soms op een wat perverse manier. En er is natuurlijk op de achtergrond – die soms voorgrond wordt – de oorlog. Vandaar de traditional Oh Death, Elvis Costello’s en Clive Langer’s Shipbuilding, Jeff Tweedy’s War on War en zelfs All The Neon Lights Are Blue van de o zo miskende zanger en componist Mickey Newbury. Tim Buckley’s The Earth Is Broken (live in Londen) spreekt dan weer boekdelen over wat wij met de aarde hebben gedaan. Dat stel je zelfs vast als je in het allermooiste park je zorgen probeert te vergeten, luisterend naar het gekwinkeleer van de vogels of plots oog in oog staand met een prerafaëlitische engel. Wandelend in een park kun je verlangen naar een andere wandeling in een ander park, of in een paradijselijke tuin, zoals die van Serralves in Porto. Wat in deze pastorale aflevering zeker niet mocht ontbreken is Walk in the Park van Victoria Legrand en Alex Scally, beter bekend als Beach House.
Veel luisterplezier.
Opgedragen aan Danny Thompson. Long may you run.
Hampstead Heath, Londen. 25 juni 2014
The Earth Is Broken – Tim Buckley – Dream Letter: Live In London 1968 – Tim Buckley
Zéro de conduite is een muziekprogramma waarin songs uit de popcultuur in het keurslijf van thema’s worden ingerijgd. Woekerende chaos wordt met liefde en toewijding overzichtelijk gemaakt. Alle zogeheten populaire genres komen aan bod, al ligt de nadruk op Angelsaksische folk, blues, country, soul en rock-‘n-roll. Sommige muziekliefhebbers noemen het allemaal pop. Elke eerste zaterdag van de maand, van 6 tot 8 uur ’s avonds kan je ernaar luisteren op Radio Centraal 106.7 fm en streaming. Meer informatie over de zender en zijn medewerkers en programma’s vind je hier. Het motto van deze aflevering is: Well, my temperature rises and my feet don’t walk so fast / Yes, my temperature rises and my feet don’t walk so fast / Well, this Arabian doctor came in, gave me a shot / But wouldn’t tell me if what I had would last.
De hel is geplaveid met goede voornemens en je hoort er naar het schijnt alleen maar blues uit het midden van de twintigste eeuw (en ouder). Bovendien loop je daar louter anderen tegen het vege lijf. Mijn goed voornemen was om vandaag de trein naar Antwerpen te nemen en eindelijk weer live aan de slag te gaan. Aan de slag? Ik ben echter thuis gebleven. Waarom? Vanwege nothing but the blues, maar je mag het ook uitputting noemen. Einde van het Latijn. Ik neem aan dat ik op een dag het licht weer zie, maar die dag is zeker nog niet vandaag. Van de nood heb ik een deugd gemaakt, van de blues een programma, al zit in mijn selectie ook heel wat zogeheten bluesrock. De echte blues, of wat je zo zou kunnen noemen, heb ik pas laat leren kennen. In mijn jeugd had ik maar één zwarte bluesplaat, een live album van B.B. King. De rest van mijn blues was allemaal wit. Ik geloof niet dat het een geval van jeugdig racisme was. De eerste single die ik ooit aanschafte – in 1962 – was er een van Ray Charles. Het probleem was vooral, meen ik mij te herinneren, dat je geen oorspronkelijke blues op de radio hoorde, je vond weinig of geen zwarte blues in de platenwinkels, er werd ook slechts incidenteel over geschreven, tenzij in gespecialiseerde blaadjes (die ik niet kende). Zoals zoveel van mijn generatiegenoten heb ik de blues leren kennen van de langspeelplaten en singles van the Rolling Stones, the Pretty Things en Them. En ik moet hier zeker ook Cuby & the Blizzards vermelden. Harry Muskee had een authentieke bluesstem, Eelco Gelling was een voortreffelijke gitarist. Je had natuurlijk ook John Mayall & the Bluesbreakers, the Yardbirds, Fleetwood Mac, Chicken Shack en wat later Led Zeppelin, en nog een hele resem andere rockbands van wie het repertoire gebaseerd was op de blues. Al deze witte bands, zangers, muzikanten, maakten mij warm voor de oorspronkelijke muziek uit Chicago, Memphis, de Mississippi Delta, New Orleans en talloze andere steden en dorpen in de VS. En zo kwam het dat ik uiteindelijk toch op zoek ging naar platen van Muddy Waters, Little Walter, Howlin’ Wolf, John Lee Hooker en andere giganten. Inmiddels waren de jaren zeventig begonnen en had ik een soort van baard. (Best mogelijk dat ik dit verhaal al eerder heb verteld.)
If I’m feelin’ tomorrow Like I feel today I’m gonna pack my suitcase ‘Cause I’m troubled I’m all worried in mind And I never been satisfied And I just can’t keep from cryin’
Bij de keuze van de onderstaande songs ben ik snel en intuïtief te werk gegaan. Op een andere dag had mijn lijst er waarschijnlijk helemaal anders uitgezien. Op nog een andere dag had ik helemaal geen blues gekozen, maar liedjes over filmsterren, aardbeien, wolkenkrabbers, zeilboten of Rock Werchter. Stemming bepaalt ons leven.
Veel luisterplezier.
Cuby (Harry Muskee), Eddie Boyd, John Mayall
This Land Is Your Land – Woody Guthrie – Smithsonian Folkways: American Roots Collection – Woody Guthrie
Long Road To Travel – Lonnie Johnson – Smithsonian Folkways: American Roots Collection – Lonnie Johnson
Mean Old World – T-Bone Walker – T-Bone Blues – Michael Goldsen/T-Bone Walker
I Can’t Be Satisfied – Muddy Waters – Hard Again – M. Morganfield
Come Back Baby – Little Walter – Blues With A Feeling – Walter Jacobs
Done Somebody Wrong – Elmore James – The Sky Is Crying – Elmore James
The Sky Is Crying – Cuby + Blizzards – Trippin’ Thru’ A Midnight Blues – Robinson/Lewis/James
Stop – Mike Bloomfield, Al Kooper, Steve Stills – Super Session – J.Ragovoy/M.Shuman
Mellow Down Easy – Butterfield Blues Band – The Paul Butterfield Blues Band – Willie Dixon
Sitting On a Barbed Wire Fence (Take 2) – Bob Dylan – The Best of The Cutting Edge 1965-1966: The Bootleg Series, Vol. 12 – Bob Dylan
Rollin’ And Tumblin’ – Canned Heat – Cook Book – McKinley Morganfield
I Need A Man To Love – Big Brother & The Holding Company – Cheap Thrills – J.Joplin/S.Andrew
Bring It On Home – Led Zeppelin – Led Zeppelin II – Willie Dixon
Dimples – Johnny Jenkins – Ton-Ton Macoute! – James Bracken/John Lee Hooker
Statesboro Blues – Taj Mahal – Taj Mahal – W. McTell
Two Headed Woman – Junior Wells – Walkin’ The Blues – C. Weaver/W. Dixon
Sit And Cry The Blues – Buddy Guy – Walkin’ The Blues – Willie Dixon/Buddy Guy
Sittin’ Drinkin’ And Thinkin’ – Little Junior’s Blue Flames – Sun Records: The Blues Years 1950-1958 [Disc 7] – Herman Parker
Move On Down The Line – Earl Hooker – Sun Records: The Blues Years 1950-1958 [Disc 5] – Earl Hooker
We zitten de hele middag al te drinken, mijn vriend Alfred en ik. Zoals wel meer van mijn vrienden en kennissen is Alfred het leven beu. Optimisten, zelfverklaarde levensgenieters en carrièreplanners hebben mij om een of andere reden al meerdere jaren geleden de rug toegekeerd. Bestel nog een glas wijn, is Alfreds leuze, want het leven is niets en de wereld heeft niets aan mijn bestaan.
Die avond in café De Kat laat ik Alfred even aan zijn lot over om Ronald dag te gaan zeggen. Ronald is een architect die in de jaren zestig zijn laatste huizen heeft ontworpen. Zijn radicale visie op architectuur, geïnspireerd door de bevindingen van Internationale Situationniste, sloeg echter niet aan in dit platte land van ons. Ik wijs – niet al te opvallend – naar Alfred en leg uit dat hij diep in de put zit. Ronald haalt de schouders op. “Niemand mag sterven, Ronald”, zeg ik. “Laat ze er toch allemaal een eind aan maken”, zegt Ronald. “En trek het je niet aan, als ze het willen doen ze het toch. Niemand houdt hen tegen”.
Terwijl Ronald en ik zitten te praten loopt Alfred De Kat uit en roept, met een stemgeluid dat je nauwelijks horen kan, “ik wil dood, ik wil dood”. Ik ga hem achterna, grijp hem bij de mouw en trek hem weer de kroeg in. Ondanks zijn duidelijke afkeer van alles wat hij nu een tweede keer ontwaart gaat hij gewillig op een enigszins wankele stoel zitten. “Ik laat Lydia heel gauw een taxi bellen”, zeg ik. “Eerst bestel ik nog een rondje voor Ronald en zijn vrienden”.
“Ben jij wel van Antwerpen?” vraagt de pooier van een blondje (ongeveer negentien, groene ogen). Waarschijnlijk is hij geen pooier, maar ik vind het prettig hem zo te noemen. Had hij maar niet dat glimmend blauwzijden hemd moeten aantrekken. En dat hij het meisje behandelt alsof ze zijn poedel is kan ik helemaal niet hebben. Na een halve minuut ongeveer haat ik deze man al en heb ik zin om hem een vuistslag te geven. Jammer dat ik niet sterker ben. Ik doe niets om fit te blijven, draag een bril en ben aan de magere kant, allemaal zaken die niet in mijn voordeel zijn als het op vechten aankomt. Een goedgeplaatste vuistslag zou nochtans veel oplossen. Maar nee. Ook al omdat ze mij in de Kat voor een intellectueel houden. Van het soort dat niet vecht. “Ik ben van Brussel én van Antwerpen”, antwoord ik zo vriendelijk als ik kan. “Daar heb ik ook gewoond, in Brussel”, zegt het blonde meisje. “In Brussel was alles beter dan hier”, voegt ze eraan toe. “Overal was altijd alles beter”, zeg ik. Ze kijkt me boos aan. Heb ik iets verkeerds gezegd? “Ik wil zelfmoord plegen”, kreunt Alfred. “Laat hem toch zeuren”, zegt Ronald, “het is nog te vroeg voor je taxi”. “Overal was altijd alles beter”, zeg ik, “overal ter wereld.”.
Een Indiër met bloemen komt het café binnen. Niemand is geïnteresseerd in zijn koopwaar. Ik wel: het tafereel roept een vaag gevoel van herkenning in me op, het is alsof ik gedwongen word de man aan te spreken, om op die manier te weten te komen welke woorden en mogelijk zelfs zinnen ik zal gebruiken. “Hoeveel voor zo’n roos?”, vraag ik. “Een euro”, zegt hij. “Vijftig cent”, zeg ik. Ondertussen vraag ik me af: voor wie? “Negentig”, zegt de Indiër. “Vijftig”, houd ik vol. “Tachtig”, zegt de Indiër. “Vijftig”. “Zeventig”. “Vijftig”. “Zestig”. “Vijftig”. “O.K.”, zegt de Indiër, “vijftig cent voor deze mooie roos”. Gesterkt door deze overwinning vraag ik me af of ik de pooier toch maar niet in zijn gezicht zal slaan. De rode roos geef ik aan Lydia. Aan wie anders? Lydia is verbaasd, of wat had je gedacht? Al die jaren dat ik in haar café kom heb ik nauwelijks het woord tot haar gericht, laat staan haar iets gegeven, en nu dit. “Waarom geef je mij een roos?” vraagt ze. “Omdat ze in mijn weinig gastvrije hand verwelkt”, zeg ik. “Lydia, weet je, ik woonde graag in Antwerpen. Dit is altijd mijn heilige stad geweest. Je had al veel meer bloemen van mij moeten krijgen, al was het maar om de tijd te verzachten”.
Pieter De Zwaan komt naar me toe. We begroeten elkaar. “Je bent dik geworden”, zeg ik. “Vind je?”, vraagt hij. “Wel zeker”, zeg ik, “erg dik. Als ik ooit een acteur zoek voor mijn versie van Pere Ubu, weet ik bij wie ik terecht kan. À propos, ken jij die pretentieuze vent die daar zit, met dat brilletje op zijn neus? Ik heb zin om die man een pak slaag te verkopen. Vooral vanwege dat zijden hemd dan”. “Je moet dat doen”, zegt Pieter. “Het is een klootzak. Een regelrechte chauvinist. En hij is niet eens van Antwerpen!” “Dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan”, zeg ik. “Maar kan ik die man in mekaar rammen, terwijl mijn vriend Alfred zelfmoord wil plegen? Zie de man daar zitten, Pieter.” “Wil Alfred zelfmoord plegen?” vraagt Pieter. “Ja”, zeg ik. “Ik breng hem meteen naar huis, met de taxi. En daarna neem ik in Berchem de junkietrein die van Amsterdam komt. ” “Je moet nooit bang zijn”, komt Ronald ertussen “Dat is nergens goed voor. In Brussel moet je ook niet bang zijn. Je moet brutaal zijn. En brullen. Als je brult, weten ze dat je niet bang bent. Je moet brullen zoals je hier in Antwerpen hebt gedaan toen die biker je vriend omver wilde rijden”. “Ja, dat is waar”, zeg ik, “die sonofabitch is wel even geschrokken”. “Nooit bang zijn,” zegt Ronald nog een keer.
(Toen we van café de Volle Maan naar De Kat liepen had een macho op een Yamaha geprobeerd Alfred omver te rijden, zij het op trage wijze. Mogelijk hield hij zich wat in vanwege de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal. Ik ben luidkeels beginnen te brullen, verdomde klootzak en van die uitdrukkingen, je kent ze wel. Meer was niet nodig om de samoerai op de vlucht te doen slaan. Alfred had me enigszins verrast aangekeken.)
Alfred staat op, neemt een aantal briefjes van twintig uit zijn jas en werpt die op de vloer. Ik raap ze op en geef ze hem terug. Nu is het de hoogste tijd voor de taxi.
Als we aan het station van Berchem aankomen heb ik nog twee minuten voor de trein naar Brussel vertrekt. Mogelijk is Alfred vergeten dat hij dat geld in zijn jaszak heeft zitten, dus geef ik hem nog eens twintig euro, zodat hij zich tot voor zijn deur kan laten voeren. Hij geeft het geld meteen aan de taxichauffeur en stapt ook uit. “Zal het gaan?”, vraag ik. “Tuurlijk”, zegt hij”, het is maar een steenworp ver”. “Een worp met de dobbelsteen”, zeg ik. “Precies”, zegt Alfred.
Op de junkietrein zitten geen junkies, zo te zien. Er wordt zelfs geen joint gerookt. Jammer, want ik houd van die geur. Ik zet mijn koptelefoon op en luister naar Townes Van Zandt: “To live is to fly high and low…”.
Een uurtje later hang ik op een barkruk in een proletariërskroeg nabij het Zuidstation. Het bier smaakt er bitter maar de mensen die er rondhangen zien er tevreden uit, eerder zoet dan bitter. Een paar oudere echtelieden, of stiekeme geliefden, dat kan ook, dansen op de muziek van de jukebox. “Pepito Mi Corazon”, zingt de zangeres van Los Machucambos. Ik ken dat lied. Het herinnert me meteen aan een gedicht dat ik schreef naar aanleiding van de dood van mijn vader. Daarin zie ik hem met een schipperspet op het hoofd een danspasje doen op “Pepito Mi Corazon”. En zo herinner ik me ook weer mijn vader zelf, zijn laatste jaren, toen ik tederheid voor hem ging voelen. Toen ik een zoon werd. Het wordt tijd om op te krassen. Dit is mijn verleden. Mijn ware leven is elders. Ik moet bellen naar mijn vriend. Hij mag niet sterven.
In de taxi naar huis heb ik een discussie met de chauffeur, een uitgesproken racist met een Limburgse tongval. “Die Marokkanen moeten terug naar hun land”, zegt hij. “Ze maken hier alles kapot”. Ik word niet boos, probeer hem zelfs enigszins te begrijpen. De man evenwel tot een inzicht brengen dat mij moreel juister lijkt, dat lukt mij niet. Om nog wat door te kunnen gaan met onze discussie zet de taxibestuurder voor mijn woning aangekomen de teller af. We praten nog een goed half uur. Mijn argumentatie is gebaseerd op één idee: als de Marokkanen weg zijn, dan zullen het de Limburgers zijn die alles verpesten. Want dat zijn ook geen echte Vlamingen, echte Vlamingen zingen namelijk niet. “Alleen Limburgers zingen, dat weet je toch,” zeg ik. Mensen kiezen altijd een vijand uit. Dat is altijd al zo geweest. Het probleem van de vijandigheid in ons hart los je niet op met de Marokkanen of wie dan ook naar huis te sturen. Hun huis is nu hier. “De mensen moeten met elkaar leren leven”, zeg ik, “dat geldt net zo goed voor jou als voor mij.” Maar luistert de Limburger nog? Hoort hij wat ik zeg? Hij zal denken dat het dronkenmanspraat is. “Geloof me”, zeg ik, “net als jij heb ik van die negatieve gevoelens. Haat, intolerantie, vijandigheid. Ik ken het allemaal. Maar ik probeer er op een evenwichtige manier mee om te gaan.” Zal hij hierover nadenken? Ik betwijfel het. Mijn ervaring is dat je een racist uiterst moeilijk op andere gedachten kunt brengen. Toch geven we elkaar de hand en wensen elkaar zonder hardheid in onze stem een mooie zondag.
Het is vier uur in de ochtend. Ik bel terstond Alfred op. Gerinkel. Zou hij slapen? Of is hij dood? Wat maakt het voor hem uit? Het leven is niets. Alleen wij die blijven zullen treuren en elkaar met schroom of tegenzin in de ogen kijken. Op reis gaan naar plaatsen waar iedereen al geweest is, en geeuwen bij al die schoonheid. Alleen wij zullen elkaar en onszelf leugens vertellen. Anders is het leven niets. Alfred kan tegen een stootje. Mijn vriend zal nog lange tijd met zijn dobbelstenen blijven werpen.
ῼ
Dit is een grondig herwerkte versie van het verhaal Geeuwen bij al die schoonheid, dat ik in 2005 op dit blog publiceerde. Aan de personages heb ik nauwelijks iets veranderd, wel aan de stijl en de woordkeuze. En ik heb de verteller wat meer mededogen gegund.
De foto is van mezelf. Dit is niet in De Kat en niet in een café aan het Zuidstation in Brussel.
Zéro de conduite is een muziekprogramma waarin songs uit de popcultuur in het keurslijf van thema’s worden ingerijgd. Woekerende chaos wordt met liefde en toewijding overzichtelijk gemaakt. Alle zogeheten populaire genres komen aan bod, al ligt de nadruk op angelsaksische folk, blues, country, soul en rock-‘n-roll. Sommige muziekliefhebbers noemen het allemaal pop. Elke eerste zaterdag van de maand, van 6 tot 8 uur ’s avonds kan je ernaar luisteren op Radio Centraal 106.7 fm en streaming. Meer informatie over de zender en zijn medewerkers en programma’s vind je hier. Het motto van deze aflevering is: Mister Sun, you’re so far / Please help me find my wishing star / Only you understand / How lonely I am on the sand / You take me far away from noisy crowds / When I just watch you play, I’m on the clouds.
Dit wordt een verjaardaguitzending. Gisteren werd ik nog maar eens een keer een oudere man. Bovendien debuteerde ik veertig jaar geleden samen met Max Borka als DJ bij deze unieke radio. Zodoende selecteerde ik achtendertig grotendeels vrolijke songs in zowat alle genres die in mijn diverse programma’s aan bod zijn gekomen. Dit is geen selectie van mijn favoriete liedjes, al vind ik ze natuurlijk wel goed; het is mij voornamelijk om de variatie en de sfeer te doen. Hoewel het niet allemaal dansmuziek is kan en mag er gedanst worden. En gedronken, en meegezongen of geïmproviseerd. Je mag bijvoorbeeld een tekst bedenken bij Dat mistige rooie beest, of bij Tea for Two. Een andere mogelijkheid is: een gedicht schrijven over Napoleon Solo en Ilya Kuryakin. Of striptease op Brigitte Bardots Mister Sun. Je ziet maar. In ieder geval moet ik bekennen dat ik van je houd.
Veel luisterplezier!
Good Dog, Happy Man Bill Frisell – Good Dog, Happy Man – Bill Frisell
Old Man – Neil Young – The Archives Vol. 1: 1963-1972 – Neil Young
Lo And Behold – Bob Dylan & The Band – The Basement Tapes – B. Dylan
One Night Of Love – Karen Dalton – In My Own Time – J. Tate
Loving Cup – The Rolling Stones – Exile On Main Street [Deluxe Edition] – Keith Richards/Mick Jagger
Drinkin’ Wine Spo-Dee-O-Dee – Taj Mahal & Ry Cooder – Get On Board – The Songs Of Sonny Terry & Brownie McGhee – Granville McGhee/J. Mayo Williams
I’m Your Hoochie Coochie Man – Junior Wells – Best Of The Vanguard Years – Willie Dixon
I Love the Life I’m Living – Slim Harpo – The Excello Singles Anthology – J. Moore
High And Lonesome – Jimmy Reed – I´m Jimmy Reed – Jimmy Reed
Wild Man Blues – Louis Armstrong & His Hot Seven – The Best of The Hot 5 & Hot 7 Recordings – Armstrong/Morton
Careless Love Blues – Bessie Smith – The Essential Bessie Smith – W.C. Handy
They Can’t Take That Away From Me – Billie Holiday & Her Orchestra – Lady Day: The Best Of Billie Holiday – Ira Gershwin/George Gershwin
You’d Be So Nice To Come Home To – Coleman Hawkins & Ben Webster – Coleman Hawkins Encounters Ben Webster – Cole Porter
Tea For Two – Art Tatum – Art Tatum baptisé “Chopin Fou” – Youmans/Caesar
Maybe I Should Change My Ways – Duke Ellington – The Duke: The Columbia Years 1927-1962 – J. Latouche/D. Ellington
Let Me Go Home – Sam Cooke & The Soul Stirrers – The Last Mile Of The Way – Unknown
Black Is The Color Of My True Love’s Hair – Nina Simone – Nina Simone At Town Hall – Nina Simone
Save The Children – Gil Scott-Heron – The Revolution Will Not Be Televised – Gil Scott-Heron
Sun King – The Beatles – Abbey Road [2009 Stereo Remaster] – John Lennnon/Paul McCartney
De Vrienden Van Vroeger – Boudewijn de Groot – Voor de Overlevenden – Boudewijn de Groot
Dat Mistige Rooie Beest – Rogier Van Otterloo – Turks Fruit soundtrack – Van Otterloo
Moon River – Victoria Williams – Sings Some Ol’ Songs – Mancini/Mercer
Palermo is een stad als geen ander. Vervallen, vuil, en van een ongeëvenaarde, zenuwslopende schoonheid. Ik verbleef er in 1998 een week en keerde er onlangs terug vanwege een onweerstaanbare lokroep. Er is weinig veranderd in Palermo, al is een deel van de oude stad nu autovrij en zijn de inwoners stukken vriendelijker en gastvrijer dan toen. Het leven lijkt er intens en een beetje wild. De geuren en kleuren van de stad zijn overweldigend. Soms moet je je terugtrekken uit al die drukte, een beetje op adem komen. De Orto Botanico, dichtbij de zee en de haven waar de boten naar onder meer Napels en Tunesië vertrekken, is daar een bijna perfecte plek voor. Ik houd al een groot deel van mijn leven van botanische tuinen en zoek ze tijdens mijn reizen zoveel mogelijk op. Die van Palermo is een van de mooiste.
Zéro de conduite is in essentie een muziekprogramma waarin songs uit de popcultuur in het keurslijf van thema’s worden ingerijgd. Woekerende chaos wordt met liefde en toewijding overzichtelijk gemaakt. Alle zogeheten populaire genres komen aan bod, al ligt de nadruk op Amerikaanse folk, blues, country, soul en rock-‘n-roll. Sommige muziekliefhebbers noemen het allemaal pop. Elke eerste zaterdag van de maand, van 6 tot 8 uur ’s avonds kan je ernaar luisteren op Radio Centraal 106.7 fm en streaming. Meer informatie over de zender en zijn medewerkers en programma’s vind je hier. Het motto van deze aflevering is: Hangin’ out in L.A. / And there’s nowhere to go / It ain’t Christmas if there ain’t no snow / Listening to Sheena on the radio / Oh-ho oh-ho.
Deze episode van Zéro de conduite is een hommage aan het roemruchte en mogelijk beste Nederlandstalige rockprogramma uit de jaren tachtig, Domino. Vanavond besteden we aandacht aan het eerste deel van die radioshow. Arnold Rypens stelde dat op ingenieuze wijze en met kennis van zaken samen en Guy De Pré was er de gepaste presentator van. (Er was natuurlijk ook het tweede deel, van Luc Janssen, zeker niet onverdienstelijk, wel integendeel. Maar dat zetten we, vanavond althans, tussen haakjes). Voor Domino bleven we met plezier een paar uur langer thuis en ontdekten op die manier dat er zelfs in de ellendige jaren tachtig nog boeiende en springlevende rock-‘n-roll muziek werd gespeeld en op plaat gezet. Er werd zelfs op echte instrumenten gespeeld. Als beginnende radiomaker van het wekelijks programma Shangri-La, op Radio Centraal, vond ik veel inspiratie in Domino. In het programma van Arnold Rypens, mogelijk meer bekend van zijn boek en website The Originals, leerde ik vooral jonge Amerikaanse bands kennen. Wat we te horen kregen was een genre dat later americana en alt.country zou worden genoemden. Veel van de bands die in Domino de revue passeerden grepen terug naar de wortels van rock-‘n-roll: blues, country en de sound van de Sun records in Memphis. Het was deze muzikanten evenwel niet om een nostalgietrip te doen, het ging niet om slaafse reconstructies. De songs die ze opnamen sprankelden van leven en drukten net zo goed de tijdsgeest uit als de prefab van groepjes als Haircut 100, Duran Duran en Spandau Ballet. Er werd niet alleen opgekeken naar de Sun sound – en niet te vergeten: the Velvet Underground – en dergelijke meer, er was tegelijk een revival van psychedelische pop van de sixties aan de gang, vaak geïnjecteerd met een flinke dosis punk. Ook de powerpop van groepen als Big Star kwam aan bod. Ongeveer alles wat we in Domino hoorden (ook in deel twee), schudde ons wakker uit onze muzikale winterslaap. De opera’s van Wagner konden weer de kast in.
Veel luister- en dansplezier!
Domino – Cramps – Off The Bone – Sam Phillips
Rock And Roll Till The Cows Come Home – The Tail Gators – Swamp Rock – Tail Gators
If I Had Possession Over Judgement Day – Rainer & Das Combo – Barefoot Rock With Rainer & Das Combo – Robert Johnson
Take It Off – Alex Chilton – High Priest – Eve Darby
Little Honey – The Blasters – Testament: The Complete Slash Recordings – John Doe/Dave Alvin
Saint Behind The Glass – Los Lobos – Kiko – David Hidalgo/Louie Pérez
Sweet Misery Blues – Violent Femmes – Hallowed Ground – Gordon Gano
Still Holding On To You – Dream Syndicate – Medicine Show – Steve Wynn
Here Comes A Regular – The Replacements – Tim – Paul Westerberg
Je kuste me bij de oude brug over de Zuid-Willemsvaart, Blonde zus van me. Je bracht me kersen die me niet mochten smaken, Blonde zus van me. Jonge dwaze gek, ik, blind voor je bloesems, je ogen.
Je ogen op dat ogenblik.
Want er was Belinda, die verloofd was. Ik loofde oudere meisjes, wilde met ze trouwen. Met Belinda ging ik betere bruggen bouwen. Alle formules had ik uit het hoofd geleerd, De woorden voor de akten her en der bijeengestolen Toen ik onder de appelboom in de boomgaard Bij de verweerde bunker met mijn boeken lag.
Daar waar de wind nooit bitter waait En in stilte de regen neervalt Op het blauwe gras dat alleen daar groeien kan. Daar en naar ik later vernam ook in Kentucky.
Ik wilde je zo gauw mogelijk in grote steden vergeten, Voldoende ver weg van wat daar zo woekert ’s nachts, Als het water kil is en gevaarlijk elk geheim ontluistert.
Blonde zus van me. Nu ben je hier bij me in mijn lege armen. Belinda is vergeven en vergeten.
Ω
*Klasseer onder country & western.
“Judas!” “You’re a liar. I don’t believe you…” “Play fucking loud.” “Once upon a time…”
Die dag in augustus werd ik pas omstreeks het middaguur wakker. Beneden in het Groot Vertrek zat Senga aan de keukentafel te lezen in Film en Televisie. Wat lees je, vroeg ik. Een boeiende recensie van Ronnie Pede over Renaldo & Clara, zei Senga. Je hebt in de oude tijdschriften zitten neuzen, zei ik. Zo oud is dit nu ook weer niet, zei ze. Toch wel een jaar, zei ik. De tijd gaat snel, zei Senga. Je hebt ze toch weer niet allemaal door elkaar gehaald, zei ik. Ik heb die oude Photo van jou weer bovenop de stapel gelegd, zei ze. Senga zag er verrukkelijk uit, in haar lila T-shirt met de expressieve kop van Jim Morrison erop afgebeeld. In de zomer liep Senga graag in haar blote kont rond, maar nu Gabriëlla bij ons woonde was ze wat betamelijker geworden. Ik kwam wat dichterbij om te zien welke zedige oplossing ze voor vandaag gevonden had. Het was een kort dun rokje in wit katoen, dat wat meer aan de verbeelding overliet dan een blote kont, maar niet zo heel veel meer. Senga leek ervan uit te gaan dat mijn voorstellingsvermogen eerder klein was. Daarin vergiste ze zich. Gabriëlla was het andere uiterste. Ook in de zomer liep ze gekleed alsof het elk moment zou kunnen gaan vriezen. Steevast droeg ze een jeans, een T-shirt en daarover meestal nog eens een slobbertrui. Nooit zag het zonlicht haar blote benen. En toch had ze iets, maar om dat te zien moest je over een bijzondere gave beschikken. Verbeelding volstond niet.
Ik had Lost in the Ozone van Commander Cody & His Lost Planet Airmen op de platenspeler gelegd. Het concert van die countryrock band, de onwaarschijnlijke opener voor Elliott Murphy op de Brusselse Grote Markt, was bij mij in de smaak gevallen, maar in vergelijking met de blonde rockdichter zag het er allemaal wat vulgair uit en klonk het ook zo. Toch kon ik nog altijd genieten van songs als Seeds and Stems (Again) en Lost In the Ozone. Ondertussen had mijn verrukkelijke Syngala de tafel gedekt. Je moet weten dat ik haar af en toe met veel plezier een andere naam gaf. Syngala paste klankmatig goed bij Bengaals vuur, vond ik Net als mijn geliefde kon dat lang, rustig en toch fel branden.
Ik dronk drie koppen van Senga’s sterke koffie, want ik voelde me erg moe. Van wat kon dat zijn? In de Mort Subite hadden we niet meer dan twee of drie glazen bier gedronken… Van schrijven zou er niets meer in huis komen vandaag. Ik vroeg Senga of ik haar wat uit De triomf van het leven mocht voorlezen. Dat vond ze een prima voorstel.
We gingen in de bruine zetels zitten, Senga en Jim Morrison tegenover me, en ik begon te lezen.
Triomf van het leven
Het leven is het leven. Rampzalige tautologie, die alles omvat en toch niets betekent. Bestond zij maar niet, of had ik ze maar meteen geschrapt. Wekenlang houdt die uitspraak me nu al in haar ban. ’s Nachts kan ik er niet van slapen, overdag belet ze mij te werken. Aan niets anders kan ik nog denken dan aan het leven dat het leven is.
Sinds het ogenblik dat deze tautologie mij een van die prachtige vondsten leek heb ik al twee cahiers volgeschreven. Geen woord van mezelf. Uitsluitend fragmenten van bekende en minder bekende denkers en dichters. Gedachten, beschouwingen, uitspraken over de zin, de oorsprong, het doel en zelfs de absurditeit van het leven. Tijdens dit voorbereidend werk, van krampachtig associatieve aard, was me opgevallen dat zowat alle auteurs het vooral en steeds weer over de dood hadden, of op zijn minst over de vervlechting van leven en dood.
Ik wierp een steelse blik op Senga, haar bevallige blote benen gekruist. Ze zat met de ogen toe en leek aandachtig te luisteren. Mijn tekst verveelde me. Veel liever had ik lekker met haar gevrijd. Haar lijf nog getaand door de zon van de Camargue. Maar zelfs de gedachte aan al die opwinding putte me uit.
De volksmond leert ons dat het leven een strijd is. Charles Darwin heeft die wijsheid wetenschappelijk onderbouwd. Ook bij Hegel, Marx en zelfs Nietzsche vinden we ettelijke passages over strijd, oorlog, destructie, volstrekte negativiteit terug. Arthur Schopenhauer, voorloper van de Weense School en inspiratiebron voor Samuel Beckett, ziet het leven als één lange ontgoocheling. “Wat ligt er toch een afstand tussen het begin en het einde van ons leven: het begin met de waan van de begeerte en de verrukking van de wellust, het einde met de vernietiging van alle organen en de stank van rottende lijken…” De wereld is een boeteoord, een strafkolonie, vindt hij. Schopenhauers epigoon Sigmund Freud is niet minder fatalistisch. Het levenloze (steen) was eerder aanwezig dan wat leeft (adem) en alles wat leeft neigt naar deze oorspronkelijke toestand. Het doel van het leven is de dood.Ik weet dat ik de psychoanalyse hiermee geweld aandoe.
Freuds belangstelling voor de klassieke tragedie bracht me op het spoor van Sophocles: Niet geboren zijn is ’t allerbeste, dan, als tweede, dat wie in het licht verscheen snel daarheen weer keer’, vanwaar hij kwam, want wanneer de jeugd verdwijnt met haar onbezonnenheid, wat plaag van smart is ’s mensen lot dan vreemd?
Het klinkt allemaal nogal somber, zei Senga. Ja, zei ik, ik weet het. Maar het blijft niet alleen maar kommer en kwel. De weg naar het licht begint in duisternis. Wil je dat ik voor vandaag ermee ophoud? Nee, hoor, zei Senga, lees maar door. Ik wil liever met je vrijen, zei ik, zoals je daar nu zit, zo’n lekkere vrucht. Dat is pas leven. Senga stond op, stapte blootsvoets naar me toe, bukte zich en kuste me lang op de mond.
Senga, Dolfijnstraat, omstreeks 1977
Een paar uur later zaten we in alle rust Winstons te roken en een glas Gewürztraminer te drinken. De smaak van die wijn deed mij altijd aan onze eerste kus denken. Tijd voor Tim Buckleys Happy Sad, met daarop het magnifieke Buzzin’ Fly. Weet je wat, Senga, morgen lees ik alleen mijn bevindingen voor, of een aantal ervan, boeiende tekstfragmenten die ik over het thema heb gevonden. Want mijn essay is beslist nog niet af; het is nu nog erg onevenwichtig. Lang niet zo geslaagd als Taferelen van onverschilligheid. Wat erg dat Guy zich bij het lezen van dat verhaal herkend heeft in Ergo Verdussen, of was het in Jacky Avontuur, zei Senga. Heel erg en heel onterecht, zei ik. In wie van die twee idioten, die de verteller met een roestig zwaard dreigt te zullen onthoofden, weet ik eigenlijk niet. Ik heb Guy een brief geschreven om hem op het hart te drukken dat ik hem hoegenaamd niet als model heb genomen. Mogelijk zit hij hem nu al te lezen en komt alles nog goed tussen ons.
Photo, juli 1979Guy Bleus, You Can Never Go Home Anymore!
Een manifestatie van de filosofische kring Aurora, circa 1980.
[Nachten aan de Kant 61]
De zomer van 1979 liep langzaamaan ten einde. Het was het jaargetijde waarin de weemoedige song Summer’s Almost Gone van the Doors mij onvermijdelijk te binnen schoot, ook nu weer, nu de band van Jim Morrison tot een relict uit een begraven tijdperk was herleid. Spoedig zou ik een flinke klap krijgen, een waarschuwing dat ik mijn leven grondig zou moeten veranderen. Vandaag was het nog niet zo ver. Het waren drukke zomerdagen geweest. De haast routineuze nachtelijke escapades naar de Dageraadsplaats en naar de Stadswaag begonnen een zware tol te eisen. Al wilde ik dat maar al te graag ontkennen. Ook in 1979 al was zelfbedrog mij niet vreemd. Overdag was er werk aan de winkel: filosofie en literatuur. Bij Aurora vertaalde ik samen met Paul Rigaumont De dans van de filosofie, een essay van de Parijse filosoof Claude Roels. Wat met die tekst uiteindelijk is gebeurd, weet ik niet. In 1982 heb ik de filosofische kring Aurora de rug toegekeerd, en ik heb er lange tijd niet meer naar omgekeken. Al ben ik met Paul tot aan zijn dood goed bevriend gebleven. Claude Roels ontmoette ik vele jaren later een paar keer. Paul en zijn vrouw Olga waren de filosoof als een intieme vriend gaan beschouwen. Maar op een dag verdween hij zomaar zonder een spoor achter te laten uit hun leven. De hele geschiedenis leek een beetje op een van die raadselachtige verhalen van Patrick Modiano.
In de Dolfijnstraat werkte ik aan mijn tekst De triomf van het leven, geïnspireerd door een gedicht van Percy Shelley. Ik dweepte nog altijd met de romantiek, vooral de Britse versie ervan. Al hield ik ook van Novalis en Kleist. Kleist zou ik nu hoegenaamd geen romantische auteur meer noemen. Hij behoort tot de klassieken. Waarschijnlijk heb ik De triomf nooit afgewerkt en heel zeker niet naar een uitgever verzonden. Ik was ervan overtuigd dat niemand mijn werk zou willen publiceren. Ik wantrouwde uitgevers, ik wantrouwde de literaire wereld, ik wantrouwde de meeste schrijvers. Je hoort nergens bij, jongen, zei ik, je staat er alleen voor. Alleen in outsiders herkende ik iets van mezelf. Ik was een twijfelaar, altijd onzeker, was mijn werk wel goed genoeg, hoe zat het met mijn grammatica, met mijn woordenschat? Had ik originele ideeën?
Louis Edouard Fournier, De begrafenis van Shelley
De triomf van het leven is dat je volhardt, dat je in jezelf blijft geloven, in je mogelijkheden, dat je weet dat je kunt veranderen. De triomf van het leven is dat je kunt liefhebben en liefde terugkrijgt. Waarbij je nooit uit het oog mag verliezen dat liefde op maar weinig vragen een antwoord geeft. Daarin had John Lennon, en met hem heel wat van zijn generatiegenoten en kompanen, het verkeerd voor. Liefde is niet het antwoord, het leven is veeleer strijd. Love is a battlefield, zong Pat Benatar een paar jaar later. Dat lijkt me realistischer.
Senga en ik waren arm, zonder dat we onszelf zo zagen. Of, het maakte niet veel uit. De weinige waardevolle dingen die we bezaten moesten we verkopen. Voor een nikkelen servies uit de 18de eeuw kregen we tweeduizend frank. Een mooi bedrag voor wat oude prullaria. Met de opbrengst konden we wat van onze schulden in winkels en bars en aan onze vrienden aflossen.
Op de Grote Markt in Brussel zagen we Elliott Murphy optreden. Hij was in die tijd een van mijn muzikale helden. Hij had een romantisch aura, droeg een wit pak, schreef literaire liedjesteksten, verwees in zijn interviews naar F. Scott Fitzgerald en Ernest Hemingway. Hij leidde een leven dat de muziekpers decadent noemde. Ik zag hem als een Amerikaanse versie van Kevin Ayers. De verbluffend mooie Grote Markt was een ideaal decor voor de songs van Elliott Murphy. Was hij een van the last of the Rock Stars? Na het optreden zagen we in Au mort Subite Freddie Bleus terug. Al pratend reisden we terug naar de Waterkrachtstraat in Sint-Joost-ten-Node, waar alles begonnen was. Het prille begin van onze liefdevolle veldslagen. Toen Senga voor mij Daphne was, mijn romantische muze. Al zag ik mezelf niet als Apollo en wilde ik haar zeker niet in een laurierstruik veranderen. Daarvoor verlangde ik te zeer naar haar vlees en bloed, of liever, naar haar huid en haar. Met Freddies broer Guy was er iets vreemds aan de hand. Ik had in Aurora mijn verhaal Taferelen van onverschilligheid gepubliceerd. Daar kwamen twee onsympathieke personages in voor. In een van de twee had Guy zich herkend. Dat was pure paranoia van hem geweest. Guy was mijn vriend, ik zou hem nooit belachelijk maken, in een tekst noch in het echte leven. Mijn verhalen waren verzinsels, geen autobiografische notities zoals deze hier. Ik schreef hem hierover om hem duidelijk te maken dat hij zich hierin vergiste. Zou hij me geloven?
Gian Lorenzo Bernini, Apollo en Daphne, 1622-1625
Met Senga en Gabriella ging ik die zomer meermaals naar de bioscoop. Veel indruk maakte op mij opnieuw Last Tango in Paris met Marlon Brando en Maria Schneider. Ik had de film al drie of vier keer gezien. Die nacht schreef ik er een lang, psychoanalytisch geïnspireerd stuk over. Af en toe hield ik op met schrijven om te horen of er niets onheilspellends in de kamer van Gabriëlla gebeurde. Mogelijk zat ze weer aan de morfine, ze was al enkele dagen bleek en verzonken in gedachten of dagdromen. Terwijl ze toch met zoveel goede voornemens bij ons was ingetrokken. Ik probeerde me er niet te veel kopzorgen over te maken en beëindigde de tekst. Ook daarmee deed ik niets. Het was een onderdeel van één groot werk voor niemand.
Wat bleke keien op de opgegeven rafel strand praten met je over de verdiensten van een oudere zee. Ze laten je echo’s horen van haar uitgestorven golfslag. Van het ruisen van een vergeten woordenstroom.
Meeuwen met hun veren grijs van de wolken hangen bedaard boven het vale helmgras. Ze wachten je voorbijgaan af, je terugtocht. Dan opeens lijken ze om iets te willen gillen.
In je hoofd, zeg je, is niemand willen blijven. Minnaar, dier, ding, niets roept je terug na je veldslag. Je hebt geen gisteren, Iris, je hebt geen naam. Daar ga je dan, niet in spijt, niet in uitgewist wit.
Zéro de conduite is in essentie een muziekprogramma waarin songs uit de popcultuur in het keurslijf van thema’s worden ‘geperst’. Woekerende chaos wordt enigszins overzichtelijk gemaakt. Alle zogeheten populaire genres komen aan bod, al ligt de nadruk op Amerikaanse folk, blues, country en rock-‘n-roll. Sommige muziekliefhebbers noemen het allemaal pop. Elke eerste zaterdag van de maand, van 6 tot 8 uur ’s avonds kan je ernaar luisteren op Radio Centraal 106.7 fm en streaming. Meer informatie over de zender en zijn medewerkers en programma’s vind je hier. Het motto van deze aflevering is: You bit your lover in the bed, / Come here I`ll break your lousy head / Our nation must be saved and freed / You been accused of murder, how do you plead?
I Spit On Your Grave, Meir Zarchi
Op 10 april begint de Goede Week. Voor wie het nog niet of niet meer zou weten: dan worden het lijden, sterven en de verrijzenis van Jezus herdacht. Ik heb altijd meer interesse gehad voor de wederopstanding dan voor het lijden en sterven maar in deze tragische tijd kan ik niet aan de dood voorbijgaan. Aan gewonde en stervende mensen en dieren, aan bloed. Hoewel we er liever niet aan denken of naar kijken is het er altijd. Bloed. Vaak wordt deze vloeistof in één adem met zweet en tranen genoemd. In elk tijdperk, in elk leven, in elk gezin, in elke woning wordt er gebloed. Elke dag vloeit her en der bloed. Op sommige dagen en in sommige periodes – zoals nu – is de hoeveelheid bloedverlies groter dan anders. (We kunnen ons het volume ervan zelfs niet meer voorstellen.) Dan zijn we triest en bang en voelen we ons hulpeloos. We zoeken naar middelen om het bloeden te stelpen maar vinden er geen. Het lijkt erop dat sommige bloedingen vanzelf moeten ophouden. Hopen en bidden en en beven veranderen niets aan deze situatie. Het is een schaakspel dat niemand kan winnen. Ook de koning en de koningin hebben gapende wonden. Al begrijp ik dat zelfs gebeden die niet worden verhoord toch troost kunnen bieden, vooral als ze in delicate tempels, kerken, synagogen en moskeeën worden gezongen of in stilte uitgesproken. Eveneens begrijp ik dat kunst, ook die waarin bloedige taferelen worden afgebeeld, het Martelaarschap van de heilige Agatha door Giovanni Batistta Tiepolo bijvoorbeeld, of Saturnus verslindt zijn zoon door Francisco de Goya, ons kunnen helpen de ogen te sluiten voor het afschuwelijke, voor de horror. Zelfs bloederige horrorfilms als Trouble Every Day van Claire Denis, Grave (Raw) van Julie Ducorneau en La reine Margot van Patrice Chéreau kunnen ons afleiden van wat ginds, niet zo heel ver van hier, gaande is. Misschien kunnen ook deze 31 bloederige songs dat?
Ondanks alles veel luisterplezier en dat er gauw vrede mag komen.
Trouble Every Day, Claire Denis
The Blood – The Zion Travelers – Down By The River – L.C. Cohen
I Know His Blood Can Make Me Whole – Blind Willie Johnson – The Complete Blind Willie Johnson – Blind Willie Johnson
I’ve Got Blood In My Eyes For You – Mississippi Sheiks – Honey Babe Let The Deal Go Down: The Best Of Mississippi Sheiks – L. Carter
Bloodshot Eyes – Wynonie Harris – King R&B Box Set Vol. 1 – Penny Hall
Blood Is Redder Than Wine – Little Willie Littlefield – Going Back To Kay Cee – Leiber/Stoller
Lust Of The Blood – Jerry Lee Lewis – Theme Time Radio Hour, Show 80: Blood – Jack Good/Ray Pohlman/William Shakespeare
Bleeding All Over The Place (Alternate Mix) – Randy Newman – Guilty: 30 Years Of Randy Newman – Randy Newman/Goethe/Milton
It’s About Blood – Steve Earle & The Dukes – Ghosts Of West Virginia – Steve Earle
Pay In Blood – Bob Dylan – Tempest – Bob Dylan
Let it Bleed – The Rolling Stones – Let It Bleed – Mick Jagger/Keith Richards
Hot Blood – Lucinda Williams – Sweet Old World – Lucinda Williams
Blood, Sweat and Murder – Nick Cave & Warren Ellis ft. Scott Biram – Hell Or High Water (OST) – Scott Biram
Sleeping In Blood City – The Gun Club – Miami – Jeffrey Lee Pierce
Heroin – The Velvet Underground – The Velvet Underground & Nico 45th Anniversary [ Deluxe Edition Vol.1] – Lou Reed
Bij het lezen van mijn dagboeknotities van 1979 valt mij op hoe vaak daar klaagzangen te horen vallen. Opnieuw en opnieuw voel ik me eenzaam, ellendig en in de nabijheid van de dood. Herhaaldelijk maak ik melding van allerhande kwalen en vage vormen van depressie en andere psychische stoornissen. Senga en ik konden nauwelijks rondkomen, waardoor we weinig bewegingsvrijheid hadden. Weliswaar reisden we die zomer naar de Provence en de Camargue, maar dan wel op de meest primitieve manier denkbaar. In het dagboek worden de lamento’s over diverse aandoeningen, eenzaamheid en armoede afgewisseld met ellenlange verslagen van allerlei bizarre dromen en nachtmerries, meer dan eens van apocalyptische aard.
Was ik in werkelijkheid inderdaad zo ongelukkig en eenzaam? Helemaal niet, denk ik nu, meer dan veertig jaar later. Nagenoeg iedere dag waren er ontmoetingen met vrienden, met verwante zielen. Dan hadden we diepgaande en vaak ook grappige, soms ronduit krankzinnige gesprekken. Af en toe deden zich boeiende conflicten voor. Meer dan eens wonden we ons op over filosofen, linguïsten, structuralisten en dergelijke meer. We bejubelden De vrolijke wetenschap van Nietzsche, stelden ons vragen bij de ideeënleer van Plato en vroegen ons af hoe dat nu eigenlijk zat met de wil en de voorstelling bij Schopenhauer. We gaven ons over aan allerlei theoretische bespiegelingen over poëzie, nouvelle vague, free jazz. Onze discussies leken op middernachtelijke jamsessies, meanderend als ze waren. Ons enthousiasme over wat er in de kunstwereld gebeurde was groot. Performance, conceptuele kunst, nieuwe wilden, maar net zo goed Tintoretto, Caravaggio en Max Beckmann. Mijn vrienden en ik leken in een eeuwig nu te leven, ook al beseften we telkens weer dat het om een nu van korte duur ging. Bruisend leven noemden we het niet: de tijdsgeest was immers nihilistisch. We hadden drank, peppillen, af en toe een joint. Het leven was goedkoop. In de kroegen en de buurtwinkels kregen we krediet. Popmuziek was weer even opwindend als in de sixties. Daar schreef ik in mijn dagboeken maar weinig over. Over de kicks die we voelden als we This Year’s Model van Elvis Costello, Forces of Victory van Linton Kwesi Johnson, Muse van Grace Jones en Broken English van Marianne Faithfull beluisterden. In het Filmhuis, de Monty en Cartoon’s waren altijd wel geestverruimende films te zien, al beseften we dat toen waarschijnlijk onvoldoende. [1]
Senga en ik woonden in een bescheiden maar stijlvol huis, waar veel zonlicht binnenviel, gelegen in de Dolfijnstraat in Zurenborg, een van de prettigste buurten van Antwerpen. De huur was er betaalbaar, zelfs voor ons. Vrienden van ons woonden op enkele minuten loopafstand. Elke avond viel er wel iets te beleven, in de wijk, bij vrienden of bij ons thuis. Overdag werkte ik in een behaaglijke kamer met mijn lievelingsboeken binnen handbereik. Dat vertrek, voor mij een soort van baarmoeder, lag aan de achterkant, waar het altijd rustig was, met uitzicht op de tuintjes en verderop de spoorweg. Ik schreef alsof mijn leven ervan afhing, van negen tot vijf, soms langer.
Senga en ik hadden iets bijzonders. Iets wat liefde wordt genoemd. Al kan ik moeilijk beweren dat we gelukkig waren. Wat is dat, geluk? Is het iets wat je overkomt, of hangt het samen met een actief leven? Als geluk alleen maar neerkomt op het verwerven van bezit of de bevrediging van lustgevoelens, houdt het niet lang stand. Dan wil je al gauw iets anders, iets nieuws. Meestal voelden Senga en ik elkaars verlangens en wensen goed aan. Als we vrijden bereikten we een aards equivalent van de zevende hemel. Mocht ik hierover gedetailleerd schrijven, zou dat al gauw op pornografie gaan lijken. Daarom liever niet. Onze seks was een beetje zoals die van Sada en Kichizo in Het rijk der zinnen, de erotische film van Nagisa Oshima, maar zonder het sadomasochisme en het bloed. Er was echter niet alleen maar seks. Zo lazen we elkaar voor uit romans van Thomas Mann, Miguel de Cervantes, Knut Hamsun. Soms maakten we ruzie. Onder invloed van sterkedrank en amfetamine had ik wel eens aanvallen van jaloezie. Conflicten werden echter altijd meteen weer bijgelegd. Ik vermoed overigens dat Senga net zo jaloers was als ik. Ik was tenslotte altijd verliefd. Maar zij was sexy en kreeg veel aandacht. Soms wat te veel naar mijn zin.
Wie ik in dat bijna idyllisch verhaal miste was mijn zoontje. Hij was nu acht en woonde ver weg in Brussel, een stad waar ik haast nooit meer kwam. Alsof ik het bitterzoete leven dat ik daar geleefd had wilde vergeten. Met de mantel der liefde bedekken. Ik hield zielsveel van hem maar zag hem veel te weinig. Altijd wel in de vakantieperiodes, maar dan nooit langer dan een of twee weken. Gelukkig kon ik in die tijd goed opschieten met zijn moeder, en met haar nieuwe vriend, een kunstenaar die niets dan rust en goedheid uitstraalde. Later, in een veel kleiner appartement in de Lamorinièrestraat, zou ik mijn jongen vaker zien. Maar tot eind jaren tachtig zou ik nog in armoede moeten leven en kon ik hem veel minder materiële steun geven dan ik wilde. In mijn dagboek schrijf ik met tederheid over de dagen dat we samen waren. Af en toe gingen we tezamen bij mijn ouders logeren, die toen nog aan de boskant in Neerharen woonden. In de Dolfijnstraat had mijn zoontje een vriendinnetje. Hij kende Vera al van toen hij nog een kleuter was en mijn ex en ik filosofie studeerden. Terwijl zijn hippieouders joints rookten of shitcake aten en papa in de huizen aan de overkant Mexicanen zag en ze vrolijk hoorde musiceren, speelden de kinderen poppenkast. Nu waren ze groter geworden en hielden een winkel met voedingswaren open.
Waarom dan al die jeremiades in mijn dagboeken? Veel overbodige zinnen en paragrafen, de uitdrukking van toestanden die ik me verbeeldde maar die voor mij écht zullen geweest zijn. Zijn hersenspinsels niet even echt als het reële? Vandaag zie ik dergelijke fragmenten als onderdelen van een ritueel om tot het echte werk te komen. Eerst moest ik van die fysieke ballast af. Waarna een taal moest ontstaan die veel verder reikte dan het lichaam met niets dan pijnlijke organen gevuld. Een taal in dienst van de schoonheid, ver weg van maagzuur en hartritmestoornissen.
[1] Ik denk nu aan films van Wim Wenders, Rainer Werner Fassbinder, Peter Handke (De linkshandige vrouw), Chantal Akerman, Werner Herzog, Margareta von Trotta, Andrzej Żuławski, Peter Lilienthal, Bertrand Blier, Luis Buñuel, André Téchiné, François Truffaut, Roman Polanski, Jerzy Skolimowski (en ik beperk me hier dan nog tot Europese regisseurs).
Senga, Brussel, 1976. Op de achtergrond Het land van de grote belofte van Andrzej Wajda. Een film die we pas veel later zouden zien. Foto: M.P.
[Eerste helft augustus 1979]
Enkele dagen na het etentje bij Giuseppe. De kater was weggeëbd, ik had de doodsbrief van Barbara Welkenhuyzen gelezen en vervolgens in een la gelegd. Later zou hij in een schoendoos worden opgeborgen. In 1979 was het oude Neerharen en de hele Maasvallei voor mij een verzonken wereld. De vrienden van toen waren schimmen geworden die alleen in mijn dromen soms nog een wat grotere rol kwamen opeisen. Dat laatste wees erop dat weinig van wat ik daar had beleefd uit mijn geheugen was gewist.
Omstreeks vijf uur ging de deurbel: het was Ria. We waren aangenaam verrast; het was de eerste keer dat ze bij ons op visite kwam. Ze stak meteen een sigaret op, waarbij haar handen een beetje beefden. Zij maakte een wat bedremmelde indruk. Ria kwam drie dingen vragen: 1° een tang (er scheelde iets aan haar fiets); 2° of ze één van haar werken nog eens mocht bekijken (“de hand met de genagellakte vingers”); 3° of we geen Captagon, één pilletje maar, konden missen. Jammer genoeg zaten we zelf zonder. Ik hoopte dat Ria me geloofde. Gebruikers van medicinale speed of amfetamine zijn vaak zuinig op hun voorraad. Dokters schrijven het middel met grote tegenzin voor. Apothekers die de pillen illegaal verkopen zijn op een hand te tellen. Senga kende er een in een buitenwijk van Gent, maar je mocht je daar maar één keer per maand komen bevoorraden. Mij gunde de man helemaal niets. Mogelijk omdat ik er minder sexy uitzag dan Senga. Nochtans gebruikte ik die pillen niet als drug maar als hulpmiddel, omdat ik me al sinds mijn kinderjaren moeilijk kon concentreren. Boeken lezen ging wel altijd vlot. Mogelijk omdat daar plezier en genot mee gepaard gingen. Studeren was moeilijker. Schrijven kon ik uitsluitend als ik in een soort van trance kon geraken. Met het ouder worden is het concentratieprobleem alleen maar verergerd. Lezen gaat nu moeizaam en uiterst traag. Artsen hebben daar geen enkel begrip voor. Antidepressiva, zware pijnstillers en zelfs verslavende kalmeermiddelen als bromazepam schrijven ze met gulle hand voor. Op medicatie om de concentratie te verscherpen schijnt een taboe te rusten, tenzij het om tieners gaat die aan ADHD lijden. Ik vermoed dat er daardoor nogal wat mensen in de handen van onbetrouwbare dealers zijn gevallen. En welke dealer is betrouwbaar? Gelukkig ben ik altijd voorzichtig geweest en is me dat nooit overkomen.
Ria was inmiddels een goede vriendin geworden. Als kunstenaar en performer was ze nog haar weg aan het zoeken, maar wat ze nu al deed sprak me erg aan. Vooral de ernstige humor van haar werk beviel me. Nu ze bij ons in de grote keuken zat gingen we echter helemaal anders met elkaar om dan op café, op een party of bij de opening van een tentoonstelling. We moesten door een muur heen om elkaar te bereiken. Ze kwam van de Wolmolen in de Lange Leemstraat, zei ze. Ze had er voor een habbekrats twee sjaals en een jasje gekocht. Senga bekeek de kledingstukken met veel aandacht. Fantastisch koopje, Ria, zei ze. Die Captagon had Ria graag geslikt omdat ze erg moe was en toch heel graag naar het optreden van de Kommeniste in de King Kong wilde gaan.
Om de stilte te verdrijven vertelde ik wat over Andrzej Wajda’s Het land van de grote belofte, die we nog maar pas in het Filmhuis hadden gezien. Het is een epische film over een keerpunt in de geschiedenis van het kapitalisme. De opkomst van de met machines uitgeruste fabrieken. Het verhaal van drie Poolse industriëlen speelt in de Poolse stad Lodz. Voor mij was de film een soort van commentaar bij Het Kapitaal van Marx, hoewel ik dat boek nooit helemaal heb kunnen uitlezen. Voor mij was het te saai; bovendien heb ik geen affiniteit met economie. Het land van de grote belofte is echter verre van saai en veel meer dan wat voetnoten bij een buitengewoon invloedrijk economisch-filosofisch werk. Wajda en zijn team hanteren een eigen, authentieke filmtaal. Er zijn overeenkomsten met het mythische boerenepos Novecento van Bernardo Bertolucci, maar terwijl die laatste film zich vooral tot het gevoel richt, spreekt Wajda de rede aan. Het directe en soms zelfs ruwe van de beelden en de montage hangt samen met deze intentie. Hoewel ik mijn kijk op de film slechts met horten en stoten kon verwoorden zag ik Ria toch aandachtig luisteren. Zelf zei ze weinig.
Senga had ondertussen bier op tafel gezet. Daar dronken we van terwijl we met één oor naar Bob Dylan at Budokan luisterden. Ria rookte nog een sigaret en vertrok. Het was tijd voor de Kommeniste. Aan de hand met de genagellakte vingers hadden we niet meer gedacht. Nu ik dit neerschrijf zou ik er graag nog een keer naar kijken.
Ik was de andere, hij die achttien zou worden. De jongens in het grijs noemden mij Kleurentelevisie. Voor een handvol kenners was ik Mister Pitiful. Ik was een naïeve, bange, moedige jongen. Ik was een zoon, geen dochter. Ik was een ongeschoolde dichter. Ik had regenbogen als schoenzolen. Ik wist niet wie of wat ik was. Was ik dan geen man, geen Bo Diddley?
Ik zou voor een commissie verschijnen. Ik zou in een studio Antigone spelen. Een stukje Antigone, niet het hele stuk. Ik moest een meisje worden. Een meisje in de gebrandmerkte huid van een vrouw. Eerste huid, tweede huid, derde huid. Wie zou het meisje zijn en wie de jongen? Alleen ik lag daar wakker van, dacht ik.
De wereldlingen sliepen in bronzen dromen. Hoorden zij hun onheilspellende klokken luiden? Onderdanen op zoek naar hun begeerte. In hun spiegels was er weinig aan de hand. Er was gretigheid, er werd goed geld verdiend. In dorpen en steden sliepen zij voldaan en voldoende. De tijdgenoten, de ouders, de vaders en moeders. Zij die uit de oorlog kwamen en de oude wetten spelden.
Ik was achttien, bitter, en wist weinig, niets. Ik wist niet dat ik een antieke Griekse worden zou Die appelsienen van de bomen plukt. Die in de dromen van haar donkere slaap Haar dode broer met lauweren kroont. Ik at geen appelsienen, laurier was louter woord. Ik was niet meer dan een naam, een voornaam. Een titel op een briefomslag. Niet meer dan een geur in moeders keuken. Waar ik mijn Grieks meisje lange brieven schreef Over hoe we in grotten zouden dansen bij een zachter vuur. Ik was Sunshine Superman, wisten jullie dat niet? Naar de overzijde zouden we gaan, schreef ik haar in het blauw. Naar de overzijde, waar wonderlijke asters bloeien.
Nee, zei ik, ik word geen man, ik word geen vrouw. Zo viel ik in een even donkere slaap waarin ik dichter werd. Ik vluchtte naar de vruchtdragende bomen. In de boomgaard onder de appelbomen wachtte ik af. Ik vluchtte naar het zoetere water. Daar aan dat zachte water ging ik zitten wachten. Ging ik de as van mannen en vrouwen, Ging ik de as van tijd en ruimte uit mijn ogen wassen Tot de wereld genezen zijn zou van zijn absurde wonden.
Tongeren, mei 1968
De eerste versie van dit autobiografische en mythologische gedicht lijkt te zijn ontstaan op 24 april 2008, al vermoed ik dat er eerdere versies waren, maar zeker ben ik daar niet van. Sommige gedichten zijn nooit af. Of is niets ooit helemaal voltooid? De titel was toen ‘Ongetwijfeld Antigone (in 1968)’. Op 10 september 2017 publiceerde ik hier een nieuwe versie met als titel ‘Een jongen in de huid van Antigone’. Ik had het gedicht toen meer helderheid gegeven, eenvoudiger gemaakt. Mogelijk wilde ik de autobiografische aspecten ervan meer benadrukken. De versie van vandaag heeft als basis het gedicht van 2008. Ik kreeg het gisteren toevallig onder ogen en was er weer een keer niet helemaal tevreden mee. Er ontbrak kleur, levendigheid, beweging aan. Het was te abstract. Ik heb er enkele autobiografische toetsen aan toegevoegd en het meer historische en politieke achtergrond gegeven. Ik heb het zowel aan de tijd (1968) onttrokken als er, door enkele culturele referenties, meer in ondergedompeld. Van de donkere slaap van Antigone heb ik tegelijk die van de dichter gemaakt. Het Griekse meisje naar wie ik in 1968 brieven op luchtpostpapier schreef, heette Helena en woonde in Istanbul. Ze was een Turkse onderdaan. Ik heb nooit geweten wat er met haar is gebeurd en zal dat ook nooit weten. Als zij sterft zal ik haar niet begraven en als ik sterf zal zij mij niet begraven. Alleen met de dood komt de voltooiing.
Zéro de conduite is een themaprogramma gewijd aan pop/cultuur in songs op Radio Centraal (106.7 FM) in Antwerpen. Elke eerste zaterdag van de maand, van 6 tot 8 uur ’s avonds. Het motto van deze aflevering is: Some jack of diamonds kicked her heart around / Did they know they were walking on holy ground? / Almost called it a day so many times / Didn’t know what it felt like to be alive. Je kan dit programma via streaming beluisteren. (En hier vind je meer informatie over Radio Centraal en andere excentrieke en wispelturige collega’s radiomakers).
Vanavond geen songs over oorlog en evenmin over vrede, al is vrede het enige waar wij – die de aarde nauwelijks hebben beroerd en de zon nauwelijks hebben gezien – op dit ogenblik naar verlangen. Vanavond draait alles rond Mark Lanegan, die op 22 februari in het Ierse stadje Killarney plots overleed. (Dat ‘Kill’ in de plaatsnaam valt mij nu pas op.) Tot de oorlog uitbrak werd er veel meer over Mark Lanegan geschreven, en vaak met liefde, dan ik had durven te verwachten. De waanzin van de tiran Poetin en het agressieve, militaristische antwoord daarop van veel Europese en Amerikaanse politici, zetten een punt achter deze mooie treurnis. Opgeblazen kortzichtigheid, opportunisme en winstbejag alom. Er wordt over oorlog gepraat alsof het drinkwater is. Wie van hen denkt aan onze acht miljard soortgenoten en aan de talloze dieren en planten die de aarde bewonen? Zelf schreef ik ook over de voortreffelijke zanger en songschrijver. Ik verwijs naar die tekst in plaats van hier een nieuwe inleiding te schrijven. De songs die aan bod komen zijn in de eerste plaats die van hemzelf en van een aantal van zijn samenwerkingsverbanden (Soulsavers, Isobel Campbell, the Gutter Twins, Duke Garwood), met daarnaast werk van muzikanten, componisten en zangers die hij bewonderde, die voorbeelden voor hem waren. Je ziet de namen hieronder staan. Mogelijk was Jeffrey Lee Pierce voor Lanegan de muzikale held bij uitstek. Hij was echter niet de enige: de zanger uit Ellensburg in de staat Washington had een ruime blik en een open oor. Zijn coverplaten I’ll Take Care Of You (1999) en Imitations (2013) horen bij de allerbeste op dat gebied. Zijn interpretatie van klassieke pop- en folksongs moet niet onderdoen voor de manier waarop Elvis Presley, Billie Holiday, Otis Redding en Frank Sinatra dat deden. Toch heb ik er de voorkeur aan gegeven om van die liedjes de originele versies te draaien, niet omdat ze beter zijn, maar om het mij niet te gemakkelijk te maken. Wie I’ll Take Care Of You niet in zijn/haar bezit heeft raad ik aan om meteen naar de platenwinkel te lopen of te fietsen en dat sublieme meesterwerk aan te schaffen. Hopelijk is het in voorraad.
Ondanks alles veel luisterplezier!
The Gun Club, Miami
One Way Street – Mark Lanegan – Field Songs – Mark Lanegan – 4:19
Pill Hill Serenade – Mark Lanegan – Field Songs – Mark Lanegan/Mike Johnson – 3:27
Can’t Catch The Train – Soulsavers – Broken – Ian Glover/Rich Machin/Mark Lanegan – 3:34
Carry Home – The Gun Club – Miami – Jeffrey Lee Pierce – 3:12
Kingdoms Of Rain – Mark Lanegan – Whiskey For The Holy Ghost – Mark Lanegan – 3:24
Last One In The World – Mark Lanegan – Scraps At Midnight – Mark Lanegan/Mike Johnson – 4:24
Sometimes – Pearl Jam – No Code – Eddie Vedder – 2:41
Polly – Nirvana – Nevermind – Kurt Cobain – 2:57
Blues Run The Game – Jackson C. Frank – Blues Run The Game – Jackson C. Frank – 3:34
Some Misunderstanding – Gene Clark – No Other – Gene Clark – 8:10
Man In The Long Black Coat – Bob Dylan – Oh Mercy – B. Dylan – 4:35
Strange Religion – Mark Lanegan – Bubblegum – Mark Lanegan – 4:08
Free To Walk – Isobel Campbell & Mark Lanegan – We Are Only Riders – Jeffrey Lee Pierce – 2:54
Lonely Street – Patsy Cline – Sweet Dreams: Her Complete Decca Masters (1960-1963) – Stevenson/ Belew /Sowder – 2:34
Ba-De-Da – Fred Neil – The Many Sides Of Fred Neil – Fred Neil – 3:38
Little Sadie – John Renbourn – Faro Annie – Trad. – 3:19
Snake Song – Townes Van Zandt – Flyin’ Shoes – Townes Van Zandt – 2:37
Constant Waiting – Mark Lanegan – We Are Only Riders – Jeffrey Lee Pierce – 3:41
Hoe en wanneer Mark Lanegan in mijn muzikale wereld zijn entree maakte weet ik niet meer. Van zijn band Screaming Trees kende ik lange tijd alleen maar de naam. Grunge was een trend die me niet meteen aansprak, al was ik zeker wel onder de indruk van sommige songs van Nirvana en Pearl Jam. Omdat ik al sinds meer dan een halve eeuw een bewonderaar ben van het werk van Tim Hardin vermoed ik dat I’ll Take Care of You (1999) het startpunt was van mijn liefde voor de zanger Mark Lanegan. Die voor de songschrijver werd kort daarna aangewakkerd. I’ll Take Care Of You is een van de mooiste coveralbums die ik ken, met veel toewijding en inlevingsvermogen uitgevoerd. Shilo Town is maar een van de vele parels op die plaat. De donkere, warme, volle en diepe stem van de zanger doet elke nuance van Tim Hardins compositie recht aan. Carry Home is even aangrijpend als het origineel van the Gun Club. Mark Lanegan zwakt het sublieme pathos van Jeffrey Lee Pierce wat af en vult de vrijgekomen ruimte in met antieke droefheid en tragiek. Altijd als ik dit nummer hoor denk ik aan de film Light Sleeper, het meesterwerk van Paul Schrader, met Willem Dafoe in de rol van een drugsdealer, een tragische antiheld uit de grootstad.
Vervolgens kwam Field Songs (2001), een elpee die voor mij het songschrijftalent van Lanegan openbaarde. Hoe kon het ook anders, met aangrijpende songs als One Way Street en Kimiko’s Dream House? Mark Lanegan was een van die vocalisten met een authentiek, meteen herkenbaar timbre. Je hoorde in zijn songs aardedonkere kleuren, maar ergens in een duister hoekje scheen er ook altijd wat bevrijdend licht. Schoonheid redt. De ellende van het leven wordt draaglijk. De zanger weet je altijd te raken, te ontroeren en te troosten, zeker met zijn gloeiendste songs, zoals Kingdoms Of Rain op Whisky For The Holy Ghost (1994), Last One In The World op Scraps At Midnight (1998), Little Willie John en Strange Religion op Bubblegum (2004) en St Louis Elegy op Blues Funeral (2012). Om maar enkele parels te noemen.
Some Jack of Diamonds kicked her heart around Did they know they were walking on holy ground? [Strange Religion]
Mede dank zij de vurige pleidooien van mijn vriend Roen Hetzwoen, ben ik al gauw naar het vroege werk van de singer-songwriter uit het troosteloze stadje Ellensburg in de staat Washington gaan luisteren: The Winding Sheet (1990), Whisky For The Holy Ghost (1993) en Scraps At Midnight (1998). Elke song daarop, hoewel niet altijd perfect, was een openbaring voor me. De kwaliteit van Lanegans werk zou met de jaren zelfs toenemen. De veelzijdigheid ervan. De intensiteit. Ook de muziek die voortkwam uit talloze samenwerkingen met andere, altijd boeiende artiesten vond haar weg naar mijn hart, met als hoogtepunt de broeierige platen met Isobel Campbell.
Uit zijn aangrijpende autobiografie Sing Backwards and Weep, dat ik tijdens de eerste lockdown las, blijkt dat Lanegans talent zich niet beperkte tot songs schrijven. Het boek getuigt van groot schrijverschap. Door zijn welsprekende rauwheid grijpt het je bij de keel. Je leest – en voelt – er het leven van de jonge kunstenaar zoals het werkelijk was. Pijnlijk, wanhopig, tragisch en soms grappig.
Mark Lanegan leek onverwoestbaar. Maar niets is wat het lijkt, ook het leven niet. Alleen aan de dood valt niet te twijfelen. Hij werd 57.
If death rides a white horse Then I ain’t seen him yet And I have seen some things That I can’t soon forget
When death comes creeping in Oh he don’t speak a word The heavens they don’t part No trumpeter is heard When death comes creeping in [Death Rides a White Horse]