OPBREKEN

Arles, Alyscamps. Foto: MP

Arles, dinsdag 17 juli 1979

Vanmorgen zag ik pas goed hoe erg Senga verbrand is; vooral haar nek is vuurrood maar ze heeft ook zonnebrandwonden op armen en benen. Mogelijk heeft ze koorts. Aan een thermometer hebben we niet gedacht toen we bij het vertrek onze rugzakken vulden. Aan boeken daarentegen… Ons kleine tentje biedt maar weinig comfort. We kunnen er nauwelijks in bewegen. In plaats van hoofdkussens gebruiken we onze rugzakken. Zelfs matjes hebben we niet, we liggen zo op de grond, met alleen een dun laagje bruin plastic – de onderzijde van de tent – tussen onze lichamen en de harde aarde.
We hebben het nu wel begrepen: vijftien kilometer blootshoofds in de genadeloze zon van de Camargue lopen, dat doe je niet ongestraft. Om de pijn wat te verdoven en toch wat te kunnen slapen hebben we, voor ons tentje gezeten, op korte tijd twee flessen rode wijn leeggedronken. In onze roes kwamen onze tongen los en praatten we niet alleen over deze betoverende streek maar rakelden we ook herinneringen op aan ingrijpende gebeurtenissen in ons leven. Zo bleek ook dat we onze vrienden in Antwerpen toch nog niet helemaal vergeten waren. Leken we niet op personages uit de beatromans van Jack Kerouac, maar dan wel met een voorliefde voor Dante, Thomas De Quincey, Rilke en Peter Handke in plaats van boeddhisme en jazz? Ja, in die tijd waren we nog echte Europeanen.

Nu zit ik opnieuw heerlijke koffie te drinken en te schrijven op het terras van het hotel in Pont de Crau, vooral omdat het hier zo koel en rustig is en op een steenworp van de camping gelegen. Over een half uur breken we onze tent op. We gaan voor een paar dagen naar Saintes-Maries-de-la-Mer. We willen een tijdje aan zee doorbrengen. Voor de rest hebben we geen welomlijnde plannen. Mogelijk gaan we daarna nog naar Aix-en-Provence, vooral omdat we het werk van Cézanne bewonderen en zijn inspiratiebron Montagne Sainte-Victoire daar in de buurt is. Op Arles zijn we alvast wat uitgekeken, hoe pittoresk het stadje ook mag wezen. We denken dat we hier alles gezien hebben wat we wilden zien. Het antieke theater, de arena, kerken en kloosters hebben we alleen maar aan de buitenkant bezichtigd. Antieke stenen boeien mij slechts matig. Indrukwekkend is echter de begraafplaats van de gelukzaligen, Alyscamps geheten.  Een heerlijke necropolis waar een mooie met bomen omzoomde laan, met aan weerszijden sarcofagen, doorloopt. Alyscamps (van  Elisii Campi, Elysese velden) kreeg een plaats in Dante’s Inferno. [1]

Ik vraag me af hoe Dante’s stem zou geklonken hebben? Zacht, beheerst, streng, zalvend, teder, helder, zangerig? Een beetje zoals die van Marlon Brando in Last Tango in Paris misschien? Van stemmen gesproken. Aan het onophoudelijk gepraat van de Fransen, toch van die van deze regio, ben ik me gaan ergeren. Deze mensensoort lijkt geen ogenblik te kunnen zwijgen. Onophoudelijk dat getater zonder ook maar iets wezenlijks mee te delen. Op Radio Monte Carlo valt het nog meer op dan in het echte leven. Gisteren in de bus van Port-Saint-Louis terug naar Arles had ik vooral behoefte aan rust en stilte maar de buschauffeur gunde mij die niet. Ging hij ervan uit dat alle passagiers van dat geleuter hielden, van die dwaze spelletjes en quizzen, van het winnen en nog eens winnen? Inderdaad lijkt niemand te verliezen op Radio Monte Carlo. Het holle gepraat wordt af en toe onderbroken met Franse bombastische melodramapop, genre Michel Delpech (“Pour un flirt”, “Fais un bébé”) en Eric Charden (“L’été s’ra chaud”). De échte warme muziek van Bizet, L’Arlésienne om maar een compositie te noemen, zou me mogelijk niet hebben gestoord, maar dit pandemonium veranderde mij bijkans in een moordlustige gek. Toch kan ik niet geloven dat alle Fransen zo zijn, al kunnen Parijse intellectuelen ook flink uit hun nek lullen. Ach, mijn gezeur zal ook wel wat met vakantieverveling te maken hebben. Ik mag de mensheid zeker niet in groepen gaan indelen, in volkeren of naties bijvoorbeeld. Nationalisme is een vorm van collectieve waanzin. Elk vogeltje zingt zoals het gebekt is. Met al te onverdraagzaam te gaan denken en me te gaan ergeren aan de ‘eigenaardigheden’ van de autochtonen zou ik de schoonheid van deze streek nog vergeten. En niet alleen de schoonheid van de Camargue  maar ook van de mensen van hier. Van Gogh heeft die letterlijk in de verf gezet.

[Nachten aan de Kant 49. Zomer 1979]

Kwitantie Camping City, Arles, 17 juli 1979

[1] Dante, De Goddelijke Komedie, Inferno Canto IX:106-133.

Dante beschrijft hier de plek waar de ketters van alle sekten en hun volgelingen begraven liggen. De leden van Schild en vriend, anti-vaxxers en aanhangers van samenzweringstheorieën van hun tijd, zeg maar.

“Zodra ik binnen was, liet ik, verlangend om de toestand in die vesting te zien, mijn ogen rondgaan. En aan beide kanten zag ik toen een uitgestrekte vlakte vol droefenis en zware folteringen. Zoals in Arles, waar de Rhône tot stilstand komt, en in Pola, waar de Golf van Quarnero Italië’s grenzen bespoelt, allerlei graven het terrein oneffen maken, zo was dat ook daar aan alle kanten het geval, maar de manier waarop was veel gruwelijker. Want overal verspreid flikkerden vlammen, die de graftomben zo met hun gloed zengden dat geen smid ooit het ijzer gloeiender wil hebben.”
Vertaald door Frans van Dooren.

Auteur: Martin Pulaski

Dichter, schrijver, blogger, filosoof, DJ. Liefde voor steden, literatuur, muziek, film, kunsten, nachtleven. Radioprogramma ‘Zéro de conduite’ op Radio Centraal Antwerpen 106.7 fm en streaming.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.

%d bloggers liken dit: