I’ll sing a song about some people you might know
They made front pages in the news not long ago
But now they’re just part of a crowd
And I wonder where they all are now.
Where Are They Now, Ray Davies
♣
Muziekliefhebbers hebben de neiging te overdrijven: dit is het beste concert dat ik ooit heb bijgewoond, een betere elpee dan deze is ondenkbaar, dit is een song voor de eeuwigheid, deze band staat op een eenzame hoogte, dit is muziek die de hele wereld zou moeten horen. Omdat ik zelf van muziek houd, lijd ik aan dezelfde kwaal. Je zal het al wel begrepen hebben, beste lezer: als wij melomanen dergelijke uitspraken doen moet je daar heel veel zout aan toevoegen.
The Kinks waren van in het begin een sensatie van jewelste. Toen ik de Engelse groep voor het eerst opmerkte speelden ze nog Amerikaanse rhythm-and-blues net zoals the Rolling Stones, the Animals en tal van andere Britse popgroepen. Luister maar naar hun debuut Kinks (1964) met, naast de eigen, soms naar merseybeat neigende composities, covers van liedjes van Chuck Berry, Bo Diddley en Don Covay. You Really Got Me was de uitschieter van dat eerste album, een klassiek rocknummer dat niet moet onderdoen voor Louie Louie (1963), een hit voor the Kingsmen maar oorspronkelijk van Richard Berry. Sommigen noemen You Really Got Me het startschot voor hardrock.
Van ons beatclubje in Tongeren kende niemand dat debuut. Voor ons waren the Kinks een popgroep die van de meest opwindende singles uitbracht die we ooit hadden gehoord. Als het mooi weer was wandelden we op woensdagmiddag in groep naar De Motten, een stukje groen in de stad, met een roeivijver in het midden. Daar aangekomen scheidden onze wegen zich: de meeste jongens haastten zich naar het voetbalveld, wij slenterden naar de cafetaria. De stad van Ambiorix was niet bepaald Swinging Londen maar in onze fantasie leek De Motten toch wat op Hyde Park tijdens een lekkere luie Sunny Afternoon. Kijk, daar in de verte liep Ray Davies hand in hand met een Carnaby Street-meisje. Leek ze in haar minirokje niet op Mary Quant? Rays broer Dave was op zijn kamer gebleven om nieuwe riffs te bedenken.
De uitbater van de cafetaria had een platenspeler en wij brachten een aantal van onze singles en ep’s mee. Ik herinner me nog hoe we genoten van Well Respected Man, Dead End Street, Dandy en Sunny Afternoon. Vooral van Till the End of the Day gingen onze harten sneller kloppen. Toen ik Senga pas kende en opnieuw in een betoverde wereld vertoefde was een van de eerste dingen die we samen deden naar Tongeren reizen en daar aan de vijver van De Motten een bootje huren en roeien. Het was een van die stralende zomerdagen die Ray Davies had kunnen inspireren voor een van zijn muzikale vignetten. In die periode was The Great Lost Kinks Album (1973) een van onze lievelingsplaten. Hoewel Senga en ik elkaar pas kenden waren we vreemd genoeg verslingerd aan The Way Love Used to Be op dat album.
Na die eerste ‘Amerikaanse’ elpee boordevol rhythm-and-blues werd Ray Davies opnieuw een ware Brit (of is het Engelsman, Londenaar, Muswell Hillbilly?), al was de debutantenhuid van the Kinks nog niet afgelegd. Vanaf Kinda Kinks! (1965), hoor je de typisch Kinks-sound ontstaan en krijgen de thema’s die Ray Davies nauw aan het hart lagen stilaan vorm. Wat de songs van Ray Davies onderscheidt van die van bijvoorbeeld the Beatles en de Rolling Stones is het belang van de teksten. Vergelijk zijn Big Black Smoke maar even met Under My Thumb van the Rolling Stones of I’m Happy Just To Dance With You van the Beatles [1].
Op The Kink Kontroversy (1965) heeft Ray zijn doel bijna bereikt (op fantastische songs als Till the End of the Day, Where Have All The Good Times Gone, The World Keeps Going Round en I’m On An Island). Er staan nog maar twee covers op dat album, de rest is van Ray. Met een cliché zou je hem het genie van The Kinks kunnen noemen, de Engelse songschrijver par excellence, groot voorbeeld voor die andere Britse popartiest met literaire ambities, Pete Townshend. The Kinks was echter een groep: de andere leden bepaalden mee het karakter van hun uniek soort pop, zo verschillend van de meeste liedjes die we hoorden op Radio Veronica en Radio Caroline. Laten we daarom zeker niet jonge broer en gitarist Dave Davies, bassist Pete Quaife en drummer Mick Avory vergeten. In die eerste periode kon de band bovendien beschikken over een producer die wist hoe beat en pop moesten klinken: Shel Talmy. Hoe? Scherp, afgemeten, elektrisch, soms luid, soms zachter en melodieus.
Ik herinner me dat mijn vriend Luc V. de grootste Kinks-fan van ons groepje was. Mogelijk was hij in het bezit van Well Respected Kinks (1965), op het budgetlabel Marble Arch. Hij was erg enthousiast over de nummers Don’t You Fret en Wait Till The Summer Comes Along. Dat laatste was een compositie van Dave Davies. De rest van de elpee bestond uit fenomenale hits. Mogelijk maakte een tweede Marble Arch-album, Sunny Afternoon (1966), eveneens deel uit van zijn collectie. Daarop stonden de buitenbeentjes See My Friends, dat een Indische klankkleur heeft en I’m Not Like Everybody Else, dat naar punkrock neigt.
De eerste elpee van the Kinks die ik me kon veroorloven was meteen een hoogtepunt. Face To Face (1966) is een prima samenhangend geheel van heerlijke popsongs. Wat mij betreft behoort het album bij de twintig pieken van de jaren zestig-pop. Aan alle nummers erop heb ik de mooiste herinneringen. Een voorbeeld: Rainy Day In June roept bij mij onmiddellijk een bepaalde dag aan de Zuid-Willemsvaart in Neerharen op, terwijl ik daar in de heerlijk verkoelende regen aan het fietsen ben. Ontroerend is Session Man, een ode aan sessiemuzikant Nicky Hopkins. De begenadigde pianist speelt klavecimbel op het nummer. Later zou hij naar de Verenigde Staten verhuizen, lid worden van the Steve Miller Band en Quicksilver Messenger Service – en veel te jong sterven. Alleen al om Bruno Ganz een stukje uit Too Much On My Mind – een melancholisch nummer uit Face to Face – te horen zingen kijk ik keer op keer naar Der Amerikanische Freund van Wim Wenders. De Duitser regisseur is van in het begin een Kinkofiel. Zijn eerste film, genoemd naar Summer in the City van the Lovin’ Spoonful, was opgedragen aan de groep.
Something Else (1967) was de tweede perfecte popplaat van The Kinks, met daarop het dromerige Waterloo Sunset en verder parels als Two Sisters, End of the Season en Situation Vacant. Dit album is het meesterstuk van Ray Davies, dat hij nooit meer zou overtreffen.
The Kinks Are The Village Green Preservation Society (1968) en Arthur Or The Decline And Fall Of The British Empire (1969), twee concept-albums, ben ik pas enkele jaren later gaan waarderen. Mogelijk vonden wij the Kinks niet meer zo hip. Ondanks mijn bewondering voor Face to Face en Something Else bleef ik de groep als een singles-band zien en singles waren nu passé. Het is zeker waar dat in de sixties geen Engelse band mooiere singles heeft gemaakt dan the Kinks. De liedjes van Ray Davies voeren je terug naar het Londen van 1966-1967, toen die stad voor ons het gonzende op beat bonzende centrum van de wereld was. Daar moest je naartoe, daar gebeurde alles. Ray Davies was er de capricieuze, soms melancholische, heel vaak ironische kroniekschrijver van. Het was samen met hem dat we Dedicated Followers of Fashion waren, al gingen we onze kleren niet in Carnaby Street kopen maar in de Muntstraat in Swinging Maastricht.
Niet veel later besefte ik uiteraard dat ook The Kinks Are The Village Green Preservation Society en Arthur Or The Decline And Fall Of The British Empire mijlpalen in de popmuziek zijn. Village Green behoort tot mijn lievelingsplaten. Shangri-La (uit Arthur) was de begintune van ons gelijknamig radioprogramma, elke week van 1982 tot 1991 op Radio Centraal.
Toen Muswell Hillbilies (1971) uitkwam schrok de Kinks-fan in mij weer wakker. The Kinks hadden hun sound aangepast aan de nieuwe tijd en er zat zelfs een vleugje country in het voortreffelijke album. Uncle Son, over een ‘eenvoudige arbeider, is een van de tederste liedjes van Ray. Of de zanger voor of tegen de revolutie is valt uit de tekst evenwel niet af te leiden. 20th Century Man klinkt woedend maar heeft reactionaire trekjes, zeker als hij het over moderne kunst heeft. Ook hier weer dubbelzinnigheid troef, al mogen we de ironie van Ray Davies niet uitsluiten.
Lola Versus Powerman And The Moneygoround, Part One (1970) heb ik nooit naar waarde weten te schatten. Mogelijk vanwege Lola: ik ben niet zo voor meezingers. En waar is Part Two gebleven?
Vanaf Everybody’s In Show-Biz (1972), een gedeeltelijk geslaagde dubbelelpee, is Ray Davies volgens mij een beetje verloren gelopen. Waarom al die concept-albums en rockopera’s? Zeker, je treft er geslaagde songs op aan, ik denk aan onder meer Sitting in My Hotel op Everybody’s In Show-Biz, Sweet Lady Genevieve en Where Are They Now? op Preservation Act 1 (1973) en Mirror Of Love op Preservation Act 2.
Sterk vond ik dan weer Sleepwalker (1977) met Sleepless Night, Stormy Sky en vooral Full Moon. Misfits (1978) en Low Budget (1979) beluister ik soms nog wel eens maar al wat daarna is gekomen is aan me voorbij gegaan. Er waren inmiddels weer andere tijden aangebroken, the Kinks klonken nu zoals zoveel andere bands uit de sixties gedateerd. Groepen als the Clash, Television en Elvis Costello & the Attractions gaven nu de richting aan.
Een lijstje dan maar.
- Face to Face
- Something Else
- The Kinks are the Village Green Preservation Society
- Muswell Hillbillies
- Sunny Afternoon (verzamelalbum)
- Well Respected Kinks (verzamelalbum)
- The Great Lost Kinks Album
- Kinda Kinks
- Sleepwalker
- Everybody’s in Show-Biz
[1] Ik overdrijf een beetje, want the Beatles hebben natuurlijk ook inhoudelijk sterke songs als daar zijn Eleanor Rigby en She’s Leaving Home. Hoewel die mogelijk schatplichtig zijn aan het werk van Ray Davies. Net zoals Mother’s Little Helper van the Rolling Stones dat is. De surrealistische lyrics van John Lennon laat ik helemaal buiten beschouwing: dat is een ander paar mouwen.
Mijn moeder was helemaal verkocht van Sunny Afternoon en vooral van Waterloo Station. Ze had zelfs de singles in huis.Niet dat ze Engels verstond, geen woord, met name. Ik vond the Kinks het volgen waard maar was meer weg van the Who. Inderdaad, ze hadden teksten om naar te luisteren. Maar die hadden Ome Bob, Frank Vincent Z. en Leonard Cohen ook.
LikeGeliked door 1 persoon
Hippe moeder had jij, Marc. Ach, wie verstond in die tijd Engels, al heb ik de taal wel onder de knie gekregen mede dankzij de Engelstalige popmuziek. Wat de intensiteit betreft, de adolescente lustgevoelens en de rebellie, was ik ook meer weg van the Who. Toch moet toegegeven worden dat hun eerste platen inzake geluid schatplichtig zijn aan die van the Kinks. De songschrijvers die jij noemt schreven geweldige teksten. Die van Cohen, dat was poëzie. Er waren er nog meer, zoals Captain Beefheart, Serge Gainsbourg, en, wat later, Robbie Robertson.
LikeGeliked door 1 persoon