Haar ogen van algebra en van zandkorrels wijzen geen weg.
Je gaat nergens heen, niet naar de bergen, niet naar het strand.
Een stereo-installatie onder het stof, versleten naald:
Het anderwereldse gekraak van Clear Spot over haar ogen
Die je niet mogen zien in hun roodomrand verschiet, in valleien
Daar in het blauw waar ze je verliet. De genade van het radbraken
niet ongelegen in een emmervol kommer en kwal. Een regen
van kwellingen, gesels. En wat mooi toch de regenboog
van het geheugenverlies onder grootmoeders paraplu in de lente.
Ken je de weg naar zijn paarden, zijn ezels, zijn kippen gefokt
Alsof het allemaal niets is, na een zo luidruchtig ‘Drop Out’
En veel voornamere vloeken, verwensingen, heiligverklaringen –
Op nochtans dagen als andere, brandende zon, kille regen
En zo tussendoor een ezelsoor of een kus op haar lippen geboekt
In het grote handelsregister van schijn en wezen en wartaal?
Onder andere letters en cijfers: daar blijf je, volhard je,
Daar ben je tussen elke hoefslag, seconde, genadeslag onvindbaar
Als de schaduwen in Plato’s grot – die nooit ’n mens weerspiegelen.
“Haar ogen van algebra…”
omwille van dit soort metaforen, blijf ik hier komen
lezen …
mooie dag, Martin.
LikeLike
Dank je, Uvi.
Mooie dag voor jou ook!
LikeLike