Voor Patti Smith en PJ Harvey
Paarden in dromen, zoogdieren die ons dienden tot niets, nergens toe leidden – wij van troebel water en schaduwgebieden afgedaald naar lagere regionen van de kou. In zones van beheersing door fantomen en hun pijnstillingen bedwelmd. Dwergen jagen op wolven, met revolvers te groot voor hun handklappende handjes.
Alles gaat verstand te boven als het weg wordt gefluisterd, als het onbezongen blijft, van zinnen verstoken. Maar op een laat uur onderweg naar het einde, wegen woorden geen ons . Als bij doven en blinden vuurwerk blaft en waakhonden in hun witte kooien angstig zwijgen. Maretak, nachtegaal, ‘n zestal witte hengsten, geboortegejubel, doodsbedlinnen.
Nergens is het woord, voortaan, ook als je zwerft op een vlotte melodie naar wat opnieuw beginnen moet. Pas als je herhaalt kun je vergeten: de dierenriem en wat je van oudsher bepaalde. Je driften, lusteloosheid, je verontreinigingen. Stekels altijd overeind, een filosoof van de twijfel. Een filosoof die liever het aambeeld verzwijgt waar de hamer op hamert.
De daver op het lijf in je eigen haard en boezem. De aarde opgeteld, grashalmen, zand, graankorrels, zorgenkinderen. De som gelijk aan zero grond, nul ademkristal, van generlei waarde. Afgerond staat netjes in een jurk van gewapend metaal.
Met baarden staan mannen de laatste vrouwen op te wachten tot ze vergeten waar hun mond is en hun uitingen, zich zelfs verslikken in hun wolfachtige fonemen.
Verminkte paarden leiden tot niets. Tot niets van enige waarde. Of ze galopperen tot World’s End, waar evenmin iets in het oog springt, tenzij een dronken horizon, zwaar van verzopen schipperskinderen. Nee. Alleen niets, en geen troost voor jankende beesten, geen troost voor gewervelde en ongewervelde dieren. Niets dan een hongerig Europa hongerig naar niets.
Maar daar staan jouw paarden te grazen, hongerig naar jou. Wie zal na die dagen van afdalen je schapen hoeden, met ganzen spelen en uit je boezem de adder wegrukken, zijn gif opzuigen? Wie zal een levenslied, een doodslied voor je zingen? Wie zal die lijkwade van zich afschudden, en brullen, gedaan met slapen, gedaan met al dat gedoe. Het is tijd. Of is het geen tijd, misschien. Komen wij al te laat?
.
Ooit was ik
een paard in de stal van grootvader.
Noblesse oblige.
Ik hinnikte als een driftige hengst.
Zonder te voelen en te weten.
Alleen nog maar de kracht en de schoonheid.
Lang moest ik nog wachten
op een nachtmerrie.
LikeLike
Mooi, Uvi. Ik hoop dat je als paard nog altijd niet teveel nachtmerries hebt.
LikeLike