Drink het bloed van een lam. Nee. Kijk uit. Een aangereden hond, zijn bloedspoor in de sneeuw. Jouw bloed en het bloed van iedereen die ik ken. Warm in de zomer en de koude winter. Opgewonden bloed. Dik en dun. Terneergeslagen bloed. Bloed voor niets.
Rode zetels in een Koninklijk Circus. De rode kamer in een gelijknamige roman van August Strindberg. De rode kamer waar ik met je vrijde in de tijd van wolven. Je rode, op tragedie rijmende schoentjes. Of rijmen ze op een sprookje? Verfoeide verkleinwoorden, omdat het niet anders kan. Rode zonsondergangen, zonsopgangen. De maan, je periode van geluk en verdriet. De maan die ik met je deel en met Venus. Vervuld met rood licht boven de warme golven van de Schelde.
In jou in mij is geen schuld, geen onschuld. In jou ben ik vuil en ben jij zuiver. In jou ben ik zuiver en ben jij vuil. In elkaar zijn we elkaar, zijn we wie we zijn. Of wat dacht je? Alsof de wolf zich daarover zou uitspreken. De wolf spreekt niet, de wolf is stil, of huilt. De wolf huilt om heel andere dingen. Die wij niet kennen of niet uitspreken. De wolf is de wolf. Hij is alleen maar een dier in de taal en een beeld in een gedicht.
Toen ik jong was, was het onweer rood en donker. Als we fietsten, alsof op de vlucht voor de dood. Talloze rode en blauwe fietsers waren er in die tijd, zoveel van hen gingen zo vroeg dood. Alsof ze bergopwaarts terugfietsten naar het verleden, pijlsnel naar een luguber bal van Edgar Allan Poe. Alle aanwezigen droegen er het masker van de rode dood.
Niet ver daar vandaan danst op rode muziek het leger van Trotski. En soldaten sterven, soldaten sterven voor jou. En soldaten sterven, soldaten sterven voor mij. Jonge jongens met blauwe en bruine ogen, bang. Je kunt je geen soldaat voorstellen zonder rood. George Stevens heeft ze gefilmd. Ze zijn op mijn netvlies gebrand. Hun dode ogen, jong, alle dromen dood.
Het gevaarlijk scharlaken in de woedende ogen van André Breton. In de zachte ogen van André Breton. ‘Le rouge et le noir’ en alle andere avonturen voor jou en mij verteld tijdens koortsige dagen. Wie is de verteller? De bladomslaander? Dat meisje met de rode lippen.. Les lèvres rouges, zeg je, dat klinkt mooier. Made in Belgium, antwoord ik.
Op het vampierenbal wordt iedereen verwelkomd en innig gezoend. Tot de lippen stuk worden gekust, tot ze aan flarden hangen, als kleine stukjes vlees aan een haak op een mercado. Schamen ze zich niet! Niemand schaamt zich om rood. Rood? C’est chic!
Terwijl vampiers zich vermaken op net zo’n bal – in de nadagen van swinging London, in 1969, is Roman Polanski’s vriend John Philips, bijgenaamd The Wolfking Of LA, van the Mamas & the Papas, vlijtig op zoek naar cocaïne, naar heroïne; hij zakt dagenlang door in een pand op Powis Square in Notting Hill – stuurt Charlie de meisjes naar Polanski’s huis aan Cielo Drive 100050 in Benedict Canyon. Het bloed van Sharon Tate, van haar ongeboren baby, moet op de witte deur. ‘Varkens’ en ‘Helter Skelter’: het bloedspoor dat ze achterlaten. En zo eindigt de lange rode zomer van liefde. Met bloedeloze varkens en moordlustige meisjes. De Maysles broers maken er geen documentaire over. Wel over the Rolling Stones gratis en voor niets op de Altamont Speedway, ook in Californië – het einde van de droom, 6 december 1969, zeggen de journalisten. Ed Sanders lid van The Fugs, oprichter van het tijdschrift Fuck You, schrijft een huiveringwekkend boek over The Family. Het verschijnt in 1971. Ondanks mijn onverklaarbare schrik voor bloed lees ik het in een ruk uit. Het lijkt wel of heel Death Valley doordrenkt is met bloed. Honderden sektes begraven er hun mensenoffers.
Het bloeden is geen Amerikaans fenomeen, maar zoals John Philips in Powis Square blijf ik in Los Angeles hangen. Er gaan jaren voorbij. De koude oorlog, het rode gevaar. En Hollywood, altijd Hollywood.
Michael Madsen snijdt met genoegen iemands oor af, Stealers Wheel vrolijk op de voorgrond. Met hetzelfde genoegen beluisteren we in 2010 in Antwerpen zijn geschonden stem. Elk woord is een beschadigd gedicht. Maar het enige gedicht dat ik werkelijk wil horen is jouw gefluister. Waardoor we vluchten. Vluchten in de nacht, zoals we in een oude film noir zouden hebben gedaan. Vluchten in elkaar. Ik vlucht in jou, jij in iets onbekends en onnoembaars.
Hoest je al bloed op? Kleine rode druppeltjes? Nee, nog niet, toch niet zichtbaar. Want anders zou het te laat zijn, jongen. Dan zou het te laat zijn voor dromen en plannen. Zelfs op de Toverberg zou je niet veel tijd resten. En er is niet eens een Toverberg. Er is geen Settembrini, geen Castorp, geen Chauchat. Zelfs niet de gevaarlijke muziek is er. Als het te laat is is het te laat. Zo is het en niet anders. Leg je maar neer bij deze moeilijke tijden. Wat je nog rest is de liefde. De liefde die geen naam heeft. Of heeft je liefde dan toch een naam? L’amor che muove il sole e l’altre stelle.
Foto: Wardour Street, Martin Pulaski