Mijn glas is nog halfvol, zei hij.
Dat van mij is bijna leeg, zei ik.
Jij hebt een kleiner glas, zei hij.
Wel veel sterkere drank, zei ik.
Je moet niet zo somber zijn, zei hij.
Somber is dat pessimistisch, vroeg ik.
Dat er geen andere tijden komen, zei hij.
Dat je dat denkt, voegde hij er aan toe.
Goede tijden, slechte tijden, zei ik.
Geen mens die er van wakker ligt, zei ik.
Een visser denkt aan zijn pieren, zei ik.
En dan zit hij daar tot de vis bijt, zei ik.
In Andalousië gaan ze op bedevaart, zei hij,
En ze geloven niet eens meer in god, zei hij.
Is dat dan niet niets, vroeg hij.
Ze geloven niet eens meer in de goede god, zei hij.
Je glas is nu wel helemaal leeg, zei ik.
Dan bestellen we nog een rondje, zei hij.
Voor mij niet meer, mijn lever, zei ik.
Zie je wel, je bent een pessimist, zei hij.