Opgedragen aan Gil-Scott Heron
Je bent jezelf niet, nooit.
Je hebt geen identiteit.
Maar je bent zo trots op jezelf
Alsof je een Lord Byron bent
(die ook maar van een griepje omkwam,
Niet van een Turks kromzwaard.)
Je bent trots op jezelf
Omdat je dit en dat weet en denkt
Ik ben de enige.
Maar Wikipedia, en mensen met een inschikkelijk
Geheugen?
(Of was het verschrikkelijk?
Is er iets vreselijks gebeurd?
Iets wat je je niet meer herinnert?
Verzonken met zeeroversschatten, dubloenen,
Verzonken met Atlantis in de oceaan.)
Je moest de slimste zijn.
De snelste.
Ook al ontbrak de adem
En de lange arm van oudere generaties.
Wat kon je doen?
Kotsen in een of ander bouwvallig centraal station.
Hopeloos wachten op een vrouw
Die je haar geslacht zou tonen,
Haar clitoris, desnoods.
Er was geen centraal station.
Er stopte af en toe een bus naar nergens.
Daar slikte je pillen zoals de beatniks deden.
Cafeïne, onschuldig, onschuldig – heilig.
Koffie. Voor de moed, het zelfvertrouwen.
In Antwerpen kwam je terecht.
The Incredible String Band in een kroeg klonk
Als muziek uit een voorbije, nieuwe wereld.
Terwijl je praatte met je vrienden groeiden je haren
Uit je hoofd en uit je oren.
Er was geen wanhoop, geen doelgroepenbeleid,
Er was verstandhouding, verstand verliezen
In gras, in donkerbruine smurrie,
Of rood uit Afghanistan. Het land
Van de ellende, waar nu kinderen sterven.
Je bent een van die soldaten die kinderen doden.
Je schakelt jezelf uit in alcohol.
Je schakelt jezelf uit in rock & roll.
Je schakelt jezelf uit in Apocalypse Now.
In de filosofie van Deleuze & Guattari
Een Oedipus ben je nooit geweest.
Duizend plateaus om je onzekerheid te rechtvaardigen.
En toch zing je al al die jaren
I’ll take care of you, I’ll take care of you.
En je meende en meent het.
Waar is de nacht heen? Vraagt de dichter.
Ik had wakker moeten zijn en handelen
In plaats van dronken in bars bier zitten te drinken
En te lullen. De lucht is blauwgrijs. De duiven
Vliegen langs mijn raam.
Zal ik in mijn handen klappen?
Ben je gelukkig als je op het groezelige trottoir
Met eeuwenoude kauwgum
Een edele steen vindt? Een edelsteen?
Nee, je bent niet gelukkig.
Hoe kun je gelukkig zijn als niemand het is?
De lucht is blauwgrijs. Je bent nuchter
Na jaren verzonken rood en blauw.
Je lacht in je vuist. Je lacht in de plooien van je mouw.
Je lacht omdat niets zeker is en vast en omdat niets blijft.
Loop niet meer weg, kleine garnaal.
Ik zal je pellen. Je bent zo lekker.
Je lekkere nek. Loop niet weg, warme zuidzeevis.
Je hebt duizend handen, duizend dromen,
Je hebt duizend geloven in duizend goden.
Maar voor alle zekerheid kom ik je toch onttoveren.
Voor alle zekerheid kom ik je ontvoeren, ontroeren.
Want elke vervoering van mij en elk woord daarover,
Elke vingerwijzing, elke stroomopstoot,
Is jouw vervoering. (Jouw ontroering is = mijn ontroering.).
En altijd is er wat er is en stroomt naar de zee de rivier.
Altijd is er in het dier een verlangen dat ongebonden gaat
Naar waar het gaat. Trouw zijn echter deze dieren
En uitzinnig de mensen die op de nacht wachten
En op de volle maan om zich elkaar volledig te geven.