Ik heb slecht, donker bloed. Er zitten donkere wolken in, geruis, fijn stof dat boven de snelwegen zweeft en kleine kinderen ziek maakt en volwassenen besluiteloos in de zomer door Zuiderse straten laat slenteren. Mijn bloed is niet geschikt voor transfusie, hoe mooi ik dat woord ook zou mogen vinden, wat niet het geval is. Ik houd zelfs niet van het woord ‘bloed’. Het maakt me wee, doet me aan een scène in mijn kinderjaren denken, toen ik flauwviel nadat ik tijdens aardappelen schillen in een vinger had gesneden. Veel meer dan een schram was het niet, maar het bloedde. En even was ik weg van de wereld, was ik in de wereld van het bloed, het donkerrode, datgene waar we in ‘stilte’ naar schijnen te snakken. In de kantoren van de wereld, in het theater, in de cinema’s, in de donkere steegjes, in klaarverlichte straten, op stranden in de verblindende zon. Vuil bloed, zuiver bloed, en alles er tussenin.
Ik wil jouw bloed proeven. Ik ben een vampier. Laat me je bijten in je nek. Hoe mooier je bent, hoe lekkerder je bloed. Tot je begint te bloeden en koorts krijgt als een personage in een opera. Sentimenten. Mijn leermeester is de secretaresse, het fotomodel, en Rimbaud natuurlijk. Ik vang veel op van conversaties in coole films en in supermarkten, als iemand mij zegt hoe ik de kabeljauw moet bereiden. Met wat bloem, zegt iemand. Dat lijkt me geen goed idee. Ik houd niet van bloem. Ik vind dat vis als vis moet smaken, met wat kruiden erbij. Maar in de supermarkt is iedereen het er opeens over eens dat je de vis in bloem moet wentelen. Ik kan niet koken, zeg ik dan maar. Mijn vrouw kookt, en zij zal wel zien. Ik weet natuurlijk dat zij geen bloem gebruikt. Zij is zelf een rode bloem. Geen roos, ik weet niet welke, ik ken de naam niet. En broden kopen we bij de bakker en zelfs in de supermarkt. Bij ons in huis worden geen broden gebakken. Wij hebben geen bloem. Moderne mensen eten die dingen niet. Of soms net wel, om dwars te liggen, zoals destijds hun ‘hippie’ ouders. Vooral moet het Japans zijn, rauwe vis, sake, goed gekruid voedsel en de betere wijn uit ‘wereldlanden’, waar gevaarlijke virussen ontstaan. Alsof we niet allemaal werelden en wereldlanden zijn en virussen ons de dood voorspellen, kwaad bloed of goed bloed.
Ik eet graag aardbeien, frambozen, maar krijg er uitslag van. Eet ik ze daarom niet? Toch wel. Liever wat uitslag dan geen aardbeien of frambozen te smaken. Met hun kleur van bloed en weelde, hun belofte van lust en seksuele avonturen. ‘Een pruim’, zeiden de mensen toen ik klein was, maar een aardbei, een framboos, door het rode, het sappige, vind ik veel sensueler. Het lichte en het donkere bloed, het sap als van een ‘ongestelde’ vrouw – het donkere object van het verlangen. Want wie wil niet de vampier zijn die in haar hals wil bijten en aan haar bloederige tranen likken? De bloederige vloeistoffen van een vrouw.
Ik weet het niet. Misschien heb ik daardoor geen goed bloed en is het te donker. Het maakt me niet uit. Het leven is kort en ik wil proeven wat ik ken en niet ken. In kantoren, in donkere gangen, in theaters, in de cinema, in donkere steegjes en eigenlijk overal waar ik kom wil ik je smaken. Ik wil je smaken, je bloed, je tranen van geluk of verdriet, het verdampen van de echo op de ramen – als je weer eens onzin uitkraamt. Of net wel heel veel leugens vertelt, die geen mens gelooft, maar wel grappig zijn. Die vormen ook patronen op de ramen, of niet soms?
Foto: Agnes Anquinet