In verband met mijn vorige twee stukjes, niet veel meer dan lijsten eigenlijk, en de interessante commentaren daarop wil ik een aantal dingen verduidelijken.
Richard Rorty wijdt in ’Contingentie, ironie en solidariteit’ een hoofdstuk aan wat hij noemt de contingentie van het zelf. Ik wil hier niet de hele argumentatie herhalen; Nietzsche en Freud zijn wat dit betreft zijn belangrijkste inspiratiebronnen. Hij sluit het hoofdstuk af met deze woorden:
“We zullen de bewuste behoefte van de sterke dichter om te demonstreren dat hij geen kopie of replica is zien als louter een speciale vorm van een onbewuste behoefte om te leren leven met de onzichtbare afdruk die het toeval hem heeft gegeven, om voor zichzelf een zelf te maken door het opnieuw te beschrijven van die afdruk in bewoordingen die, misschien slechts marginaal, de zijne zijn.”
Ik haal dit hier aan omdat ik evenmin aanneem dat wij onszelf hebben gemaakt, noch dat we alles wat we op dit ogenblik boeiend, interessant, mooi vinden, zelf hebben gekozen. Dat is gewoonweg niet zo. Wat wellicht wel mogelijk is, is dat we met wat het toeval ons heeft gegeven een nieuwe combinatie maken en indien mogelijk en wenselijk ‘ons zelf’ heruitvinden.
Om wat ik wil verduidelijken heb ik een jaar nodig, want er komt zoveel bij kijken dat ik er op zijn minst een boek aan zou moeten wijden. Maar ik zal het kort proberen te houden. En daarna zien we dan wel weer.
Ik ben opgegroeid, eerst op een binnenvaartschip, later in internaten en oubollige scholen in een nog grotendeels godvrezend Limburg. Mijn ouders waren zoals dat wordt genoemd eenvoudige mensen. Ze hadden niet eens de basisschool kunnen beëindigen. Toch sprak en schreef mijn moeder voortreffelijk Frans en was ze geïnteresseerd in boeken. Zij heeft me leren lezen toen ik vijf was. Toen ik nog jong was kon mijn vader heel goed en boeiend vertellen. Dat had hij tijdens de oorlog geleerd, in krijgsgevangenschap en daarna in het verzet. Beiden hielden van eenvoudige liedjes, ik herinner me vooral ‘J’attendrais’ (het enige liedje dat mijn vader op zijn mooie gele accordeon kon spelen), Dalida, Mario Lanza, Edith Piaf, Bobbejaan Schoepen, en zo meer. Zulke liedjes, minderwaardig dan chansons, hoorde je ook wel op de radio. Al dat brave en sentimentele gekweel heeft mijn jonge oortjes geteisterd en gevleid. Wat ik mij er nu nog van herinner is de sfeer, het gevoel – iets zachts, fluweligs, eigenschappen die David Lynch in ‘Blue Velvet’ binnenstebuiten keert. Zo was toevallig een basis gelegd voor mijn latere muzikale smaak. Sentimenteel vermaak, tranerig gekweel. Ik bedoel dit geenszins negatief. Op de lagere school werden zulke schlagers afkeurend straatliedjes genoemd. Vreemd, want ze waren zo onschuldig. Hoewel ze bij Fassbinder iets zeer subversiefs krijgen. Maar Fassbinder kende ik toen natuurlijk nog niet. De man had zelfs nog geen films gemaakt.
Toevallig had ik niet alleen ouders maar ook nog een zes jaar oudere broer, die al gauw in de ban raakte van de muziek van de duivel: rock and roll. Ik was zes toen ik Elvis Presley ontdekte, en met Elvis Presley alle Verenigde Staten. Dat had ik aan mijn opstandige broer te danken. Een nozem, zo werd luidkeels gefluisterd. Het zou nooit goed komen met hem. En dan die rock and roll, dat vreselijk lawaai. Elvis, Fats Domino, Little Richard, Wanda Jackson en Brenda Lee. Al begreep ik niets van de seksualiteit van die nieuwe muziekcultuur, toch was ik er van in de ban. Ik hield ook veel van de twist, bij ons bekend geworden dankzij Chubby Checker, die veel braver was dan Hank Ballard, de man die de twist had ‘uitgevonden’. Er ontstond een hele nieuwe cultuur van rock and roll, expo 58, broodroosters, milkshakes, honden die Laïka werden genoemd, jukeboxen, elke maand een andere dansrage, ‘scoobidoo’ en ‘hoola hoop’. Toen Elvis naar het leger moest, Chuck Berry in de gevangenis zat en Little Richard een predikant was geworden, was het einde van de rock and roll in zicht. Brylcreemkoppen als Fabian, Bobby Vee en Frankie Avalon werden nu populair. Bij ons had je vele Franse sterretjes die Amerikaanse songs in het Frans vertaalden, onder meer Johnny Hallyday en Richard Anthony.
Vanaf mijn twaalfde beschouwde ik mezelf als een volwassene. Ik droeg een lange broek en had een polshorloge. Af en toe rookte ik stiekem een sigaret van het merk Peter Stuyvesant. Met mijn ouders en broer mocht ik zaterdags mee naar de ‘dancings’, de Orchidee en de Congo Bar. Ik kreeg dan repen chocolade of dronk Coca Cola. In een van die dansgelegenheden hoorde ik ‘Twist And Shout’ van The Beatles. Dat het een nummer van de zwarte Isley Brothers was, heb ik pas veel later ontdekt, en zelfs dat is niet de originele versie. Maar ‘Twist And Shout’ van the Beatles! Dat was mijn Damascus. De adrenaline als elektrische stroom door mijn jonge lijf. Die overrompelende stemmen, vooral die van John Lennon. Dit was niet langer de muziek van mijn broer, dit was mijn muziek.
Een van de volgende dagen ging ik naar de plaatselijke platenzaak (ze verkochten er vooral stofzuigers en radio’s) en vond er de single ‘She Loves You’. Dat nummer heb ik wel duizend keer gedraaid. Ik veranderde mijn haarstijl, ging me anders kleden. Vooral de schoenen waren belangrijk. Nog wat later hoorde ik op onze transistorradio ‘Tell Me’ van the Rolling Stones. Dat was het! De heilige graal. Dat geluid, dat ritme, die gitaren, die stem gingen voor mij nog veel verder dan die liedjes van The Beatles. Hoe dat kwam kan ik niet verklaren, maar ik werd er veel dieper door geraakt. Ik kan het alleen maar euforie noemen. Zo begon mijn zelf zich af te tekenen door wat ik toevallig hoorde, en waaruit ik dan een keuze maakte. Zo werd mijn toekomst voor een groot deel bepaald. In 1965 gaf Bob Dylan met ‘Like A Rolling Stone’ mij volledige zekerheid dat ik had gevonden wat van mij was.
Daardoor luister ik nu nog steeds naar Engelstalige, vaak op blues gebaseerde muziek, vooral rock & roll en alles wat daar mee verwant is, of eraan is vooraf gegaan, zoals blues, rhythm and blues en country. En daardoor heb ik weinig affiniteit met klassieke muziek of muziek uit Azië, Afrika en de Slavische landen. Soms hoor ik iets in een film, zoals in het meesterwerk ‘De Muziekkamer’ van Satyajit Ray, en word ik diep ontroerd. Maar daarna grijp ik toch weer terug naar Bob Dylan of Lucinda Williams.
Over de crisis van de rock en de Westerse populaire muziek wil ik het in een volgend stukje hebben. Ik zal daarin mijn ‘liefde’ voor de Amerikaanse cultuur en subculteren onder de loep nemen.
Lijkt mij dat: “luidkeels fluisteren”. 😉
Maar los daarvan, ben ik erg benieuwd naar het vervolg.
Zelf ben ik wat jonger en openden de rode en blauwe van The Beatles de muziekwereld voor mij. Midden tussen het “slap geweld” van Sweet, Mud en Middle Of The Road. Vandaar dat ik nog steeds die jongens uit Liverpool bovenaan wil plaatsen.
Pas later kwamen Bowie en Roxy Music en daarna The Clash. De Britse kant van het verhaal is voor mij heel lang het belangrijks gebleven. Natuurlijk waren er uitzonderingen: Dylan, Beach Boys, Talking Heads… Maar het is pas in de jaren negentig dat ik, dankzij de Americana me ben gaan verdiepen in de muziek van de Deep South. En is me dat een schatkamer gebleken…
LikeLike
Wellicht heb je wat dat betreft (americana) rechtstreeks of onrechtsreeks veel aan Bob Dylan en Gram Parsons te danken?
LikeLike
Zoiets heet een oxymoron, zei de schoolmeester, waarna hij even snikte.
LikeLike
martin steekt met kop, schouders, bovenlijf en navel boven bloggend vlaanderen uit. wou ik gewoon even komen zeggen, na veel omzwervingen op slechte digitale paden.
LikeLike
blogonious, eilandman, je streelt mijn ijdelheid, en dat is iets wat ik nu heel goed kan gebruiken. ik denk dat een engel je heeft gezonden. er wordt inderdaad veel rotzooi de wereld ingegooid, bullshit die beter binnenskamers zou blijven, of in een of andere kroeg uitgetwist, of uitgewist.
bedankt, vooral omdat ik weet dat je het meent en omdat het ook waar is, in zkere zin, want laten we bescheiden blijven…
LikeLike
ik zet me (vandaag toch) naast eilandman.
LikeLike
ja idd een gans ander lijstje dan bij mij hieronder, maar wél een goeie muziekkeuze!! oa Led Zep en the Clash enzo, jajaja, ge zijt ne goeie jong :D:D
LikeLike
mag best af en toe en hoe je je toelicht, het brengt de zoekende mens, d.i. de mens die zichzelf zoekt, wat licht bij. Ik heb dat nooit zo gehad met popmuziek, of rock en roll, vond dat te vervelend, eenmaal ik de jazz had ontdekt en de Afrikaanse muziek en de Indische sitarmuziek en Stockhaussen. Ik maak een uitzondering voor stukken in acht maten, zoals Badge van The Cream (featuring Eric Clapton).
LikeLike
Martin, ik heb ondertussen de cd van Tim Hardin ‘Hanging to a dream’ aangekregen en ik zet hem regelmatig op. Ik vind het heel aangename muziek, en wat het nog leuker maakt, lijkt het ook in de smaak te vallen bij mijn kanaries… Als het ware, zingen ze mee! Nogmaals dank voor de tip.
LikeLike
Het is ‘Hang on to a dream’ van Tim Hardin.
LikeLike
Ach Martine, dat is toch niet belangrijk. Jouw titel is een soort van antwoord op de titel van Tim Hardin.
LikeLike