Je zat met je vrouw in café Majestic in de Rua de Santa Catarina in Porto. Café Majestic is een van die plaatsen waarvan je zegt, er bestaat niets mooiers dan dit. Als je jonger was zou je er uren doorbrengen, de ene koffie na de andere bestellen, de plaatselijke krant lezen. Maar nu heb je de tijd niet meer. Je moet je haasten om nog iets anders van de wereld te zien, en om je bestaan hier alsnog zin te geven. Je dronk wat van de koele witte wijn uit de Douro en keek afwezig om je heen. Je voelde je ziek, de nacht in het hotel – een en al vergane glorie – was moeilijk geweest. Waarschijnlijk had je iets giftigs gegeten, schelpen of intkvis. Of kwam het door de wijn, die al zoveel van je geestverwanten heeft vernietigd? Toch wilde je de pijn en de vermoeidheid niet voelen; je wilde de vruchten van de wijn proeven en licht in het hoofd zijn. Je wilde maar een ding: leven.
Een blond meisje in een donkerroze jurk kwam voorbijgelopen, heel dicht bij, je had haar aan kunnen raken. Maar nu was ze al uit het zicht verdwenen, de trap af. Je bleef kijken tot ze terugkwam. Tranen vulden je ogen toen je haar gezicht zag, haar lichtroze lichaam in de donkerroze jurk, haar blonde haren die aan Botticelli deden denken.
(Schrijf ik nu opeens met de pen van een reclameschrijver? Verheerlijk ik nu rode rozen en pralines? Ben ik in een val getrapt? Schoonschrijverij, leugens?)
Nee, je zat in café Majestic en werd diep geraakt door de schoonheid van dat meisje, een bloem die nog maar net was ontloken. Ze kondigt mijn dood aan, dacht je. Maar desondanks kon je je ogen niet van haar afwenden. Ze was weer aan haar tafeltje gaan zitten en las in een boek. Haar mooie blote rug.
Je vrouw ging de camera halen: er moest een foto worden gemaakt. Nooit eerder in je leven had je je aan voyeurisme overgeleverd. Maar nu moest het, het kon niet anders. Een demon had je dronken gemaakt. Je mocht geen tijd verliezen. Terwijl je vrouw zich naar het Grande Hotel do Porto haastte, aan de overkant van de straat, dacht je opeens aan Aschenbach en Tadzio, aan de dood in Venetië, je hoorde Thomas Manns stem het einde van het verhaal voorlezen, je zag de beelden van Visconti, je hoorde het adagietto uit Gustav Mahlers 5de symfonie. Je voelde je even pathetisch als Aschenbach. Je vrouw kwam terug en maakte enkele foto’s vanuit de deuropening van het café. Wat later zat je met je camera in je handen te wachten op het meisje, maar toen ze nogmaals voorbijkwam kon je geen foto maken, je handen beefden. In dit meisje – dat je je verbeeldde – was alle schoonheid van de wereld bijeengebracht. Je kon niet langer blijven. Laten we gaan, zei je. Je moest naar de kamer om vergetelheid te zoeken in je slaap.
Foto’s: Agnes Anquinet, Martin Pulaski.
maar hier staat zo veel, bladzijden, bladzijden woorden en zinnen, en die foto siert, de tekst ook.
LikeLike
Dit is niet alleen 100% Pulaski, het is bovendien de overwinning van Martin op de angry young man. Help, dit is wereldliteratuur. Dat je daar zo weinig woorden en slechts een foto voor nodig hebt… Doe (a.u.b.) zo voort.
LikeLike
Dank je, Marc. Deze korte komedie is het resultaat van een intense ervaring in de werkelijkheid. Jammer genoeg, heb je niet elke dag zulke ervaringen.
Ja, veel staat er wel, vaak denk ik te veel. De foto heeft mijn vrouw gemaakt, ik heb hem behandeld.
LikeLike