4.
Kijk daar op het schip, jij, kleine jongen alleen in de mist boven de Schelde, de Maas & het Albertkanaal. De gevaarlijke Schelde die je neef tot zich nam. Twee maanden later werd hij gevonden, een opgezwollen, rottende ledenpop. Door palingen aangevreten. Die palingen aten wij dan weer op. Als mama ze bakte in de pan bleven ze kronkelen van genot. De voedselketen was gesloten. By and by Lord, by and by.
De Maas, omgeven door groene heuvels, wilde mij dichter, schilder doen worden. Maar de Maas kreeg mij niet klein: ik was een cowboy, een eenzame cowboy, ver weg van mijn huis, hier in Brussel. Toch had je een vriend, trouwe Jimpy. Wat had je toch lange oren. Maar nu niet te sentimenteel worden, jongen. Jimpy was de eerste kankerpatiënt in je leven. Papa heeft hem doodgeschoten in Bocholt. Ik werd al lang ziek van dat beest, met zijn zieke adem & zijn schor geblaf. Goed gedaan papa, wilde jager!
Tintin, Margarita & Melinda’s vader was een rijkswachter, een zwaantje dat al voor zonsondergang te diep in het glas keek. Pierre’s vader was een verpleger in het gesticht in Rekem, een gebouw dat we nu bewonderen vanwege zijn onvolprezen architectuur. Als hij ’s avonds thuis kwam van z’n werk was in zijn blik iets van die gekken blijven haken. Trouwens, hij had zelf de geur van een zwetende zot. Pierre & ik speelden stratego tot we erbij neervielen. Ik was Napoleon XIV, hij was Napoleon Solo. They’re coming to take me away, aha. De vader van Omer werkt in de grintwasserij in Neerharen. Omers moeder heeft een winkel. Vandaar die dozen Jacques chocolade (bananen), die mij een kijk op Claire’s kuiten verbieden. Vaders. Die van de kleine Johannes een juwelier op de Botermarkt in Hasselt. Aan de wanden van de salon hangen foto’s van stierenvechters. De broer van de kleine Johannes heb ik nooit horen spreken.
Conny is al langer dood dan Ricky Nelson. Hello Marylou, Goodbye Heart. Het enige meisje in onze klas, Conny, altijd op de eerste rij. “Meneer Pulaski zit weer te dromen”, zei de Dog. Die man probeerde mij zeven uur per week te vermorzelen met zijn algebra & driehoeksmeting. Conny, ben jij opgegeten door de pieren, of vliegen je stofjes samen met die van Josse hier in het rond? M’n adem begint er van te piepen, van al dat verdomde, motherfucking stof.
Mama zat in Rekem, in een nieuw gesticht, glazen paviljoenen verborgen in het bos. In dat zeer morele concentratiekamp zat zij, lag zij haar laatste stripjes geheugen te verliezen, geen liefde meer op deze wereld. Geen liefde op enige andere wereld die zij had kunnen kennen. Rekem, het dorp van de kermis, de cinema tegenover het huis waar Aster & Lucia slapen en wakker worden. In de rups met Margarita, met Lucia, Hello Jim, luider dan ooit, She’s About A Mover het lied waardoor onbewust in mij Mexico ontstaat. Vijf frank voor een ritje. Vijf frank voor een kus. “Martin, ik kan niet met je gaan. Ik hou van je maar ik heb al een ander. Later misschien.” Dat schrijft me Lucia als ik van iedereen verlaten sta te kotsen in mijn kamer in de Karmelietenstraat. ’s Morgens nog kickend op Gimme Shelter, om middernacht met mijn kop in de nageboorte van mijn euforie. Abstractie op de rode linoleumvloer. De dag erna belt Mijl aan, afgepeigerd van die negerinnen, zegt hij, met Albert Aylers New Grass onder zijn arm.
Foto: Jean-Pierre, Neerharen