Zaterdagnacht, nadat onze vrienden het huis uit waren, nadat we lekker gegeten hadden, en wijn gedronken, en plaatjes gedraaid, van Bob Dylan, the Kinks, Traffic, the Rolling Stones, Irma Thomas, the Beatles, Muddy Waters, Howlin’ Wolf en vele anderen, nadat we met z’n allen hadden meegezongen op Don’t You Fret (the Kinks), nadat de Spaanse buurman had gebeld om zijn beklag te doen over het ‘lawaai’, daarna, toen we alleen achter waren gebleven, overviel mij een onuitsprekelijke droefheid. Dat heb ik wel vaker na het afscheid nemen. Ik lijd kennelijk aan wat in de psychoanalyse ‘verlatingsneurose’ wordt genoemd. Er valt mee te leven, maar het is niet gemakkelijk.
Om de leegte die er was ontstaan na het vertrek van de vrienden uit Antwerpen op te vullen nam ik mijn gitaar en speelde enkele akkoorden, en begon wat te ‘zingen’, een soort van elegie voor Townes Van Zandt (jammer genoeg herinner ik me melodie noch tekst); na enige minuten sloeg het zingen om in huilen, dikke tranen rolden over mijn wangen, voor Townes Van Zandt. Terwijl echte mannen toch niet huilen! Ik heb Townes twee keer zien optreden; het waren bijzonder intense en lange concerten van een eenzame man, een van de beste liedjesschrijvers van zijn generatie, even goed als Bob Dylan of John Prine, maar weinig gekend, waarschijnlijk vanwege zijn schuchterheid en zijn alcoholisme. Ik huilde en was ook boos omdat ik de man nooit had aangesproken en hem mijn grote bewondering nooit had meegedeeld, terwijl ik daar toch voldoende gelegenheid voor had gehad. Ik had met hem zelfs een nacht kunnen doorzakken hier in Brussel; ik vermoed dat hij dat wel zou geapprecieerd hebben, want hij zag er beide keren erg eenzaam en hulpeloos uit. Maar ik heb het niet gedaan en nu is het natuurlijk niet meer mogelijk. Al zeven of acht jaar niet meer. Sinds zijn overlijden in 1997 is hij wat bekender geworden, dankzij onder meer the Cowboy Junkies, Emmylou Harris, Steve Earle en Lucinda Williams. De tranen zijn opgedroogd, maar de droefheid gaat niet weg. To Live Is To Fly blijft in mijn hoofd spoken.
Gisteravond zag ik Paul Weller live op televisie. Ik was verrast door zijn jeugdige levendigheid. Ik ben niet echt gek op zijn solowerk, en the Style Council kon mij ook maar matig boeien. Wel boeiend vond ik Setting Sons en Sound Affects van the Jam, dat was echte pop in de voetsporen van the Who, the Kinks en the Beatles. Paul Weller ziet er nog steeds goed uit, een echte mod. Sommigen noemen hem the changing man (waarom die clichés altijd?), maar eigenlijk verandert hij niet. Misschien verandert alleen zijn portret?
Omdat ik bang was dat mijn computer zou crashen heb ik zaterdag, voor het bezoek van de vrienden, snel nog zoveel mogelijk foto’s op flickr gepost, zonder echt goed op de kwaliteit te letten. Niet dat dat zoveel uitmaakt. Het is eigenlijk meer een soort van autobiografie in beelden dan een poging tot artistieke expressie. Maar moet een autobiografie in beelden ook niet aan bepaalde kwaliteiten voldoen? Ik weet het nog altijd niet goed. Moet je vooral niet zo eerlijk mogelijk zijn? Ben ik dat? Dat weet ik ook niet. Ik probeer het te zijn. Ik probeer geen mythe te creëren, maar de waarheid van een leven te tonen. Of liever een aantal elementen van dat leven. Dat leven vanuit een welbepaald perspectief bekeken. Meer de vluchtlijnen van dat leven, dan het alledaagse, hoewel je niet goed het onderscheid kunt maken. Eigenlijk zijn er geen nauwkeurig afgebakende grenzen. Ik wil eerlijk zijn en de waarheid laten spreken, maar ik wil geen exhibitionist zijn. Ik wil geen kicks krijgen van mezelf aan vreemden te tonen. Daar is het mij helemaal niet om te doen. Het gaat vooral om dat vonkje, denk ik, waar ik het een paar dagen geleden over had. Ik moet er zorg voor dragen dat het vonkje niet uitdooft. Zorg dragen, zorgvuldig zijn, geduldig… Uit het ene vonkje kan, als ik voldoende geduld heb, een veelvoud ontstaan, uit een stem, een veelvoud van stemmen. Stemmingen en ontstemmingen. Sporen en ontsporingen. Ben ik nu bezig aan een manifest? Ik denk het niet. Ik laat me gewoonweg even aan het woord.
Mijn vriend (die van ‘in zijn context vind ik vriend een lelijk woord’) zei me herhaaldelijk; het feit dat je je vragen stelt wil zeggen dat je je geen zorgen moet maken. Je stelt je de vraag (vragen), meer hoeft dat niet te zijn…
Makkelijk natuurlijk, zo hoeft niemand een antwoord te geven. Maar zijn antwoorden wel nodig? Of zijn ze, door de vraagstelling, al voorbijgestreefd?
Daar zijn ook je lijstjes weer… 🙂 Lijstjes namen, lijstjes beelden…
Trouwens; verlatingsneurose? of alleen-zijn neurose? In de zin van rafels die even weer wegvallen? Vriendschap? Leegte? Tja, ik rafel maar, heel even…
LikeLike
PS
Kan je geen nieuwe PC kopen?
Of deze laten herstellen?
LikeLike
ik ga deze laten herstellen: ingewikkeld verhaal
LikeLike
Nu je het zegt, misschien wel ja.
LikeLike