ZERO DE CONDUITE: VERGETEN

Foto: Martin Pulaski, Op zee, februari 2023

Zéro de conduite is een muziekprogramma waarin songs uit de popcultuur met zachte hand in het keurslijf van thema’s worden ingerijgd. Woekerende chaos wordt met liefde en toewijding overzichtelijk gemaakt. Alle zogeheten populaire genres komen aan bod, al ligt de nadruk op Angelsaksische folk, blues, country, soul en rock-‘n-roll. Onbevooroordeelde muziekliefhebbers noemen het allemaal pop. Elke eerste zaterdag van de maand, van 6 tot 8 uur ’s avonds kan je ernaar luisteren op Radio Centraal 106.7 fm en streaming. Meer informatie over de zender en zijn medewerkers en programma’s vind je hier.

Ik weet niet wat ik van deze uitzending kan of moet verwachten. Na drie jaar zal ik, als alles meevalt, vandaag opnieuw de trein naar Antwerpen nemen en in levenden lijve in de studio aanwezig zijn. Als ik er tegen dan nog een heb zal mijn stem opnieuw te horen zijn. Na drie jaar stilte, of liever: na drie jaar alleen maar muziek.
Het thema voor deze aflevering is vergeten. Eigenlijk is het meer een rode draad, of een leidmotief. Niet alle geselecteerde songs gaan letterlijk over vergeten. Maar ze komen in de buurt. Er passeren nogal wat doden de revue, zij die niet mogen vergeten worden. De voorbije maanden zijn er te veel geliefden gestorven. Ik noem nu alleen maar Nanci Griffith, Tom Verlaine, Wayne Shorter, David Lindley, Johan Leysen en Keith Reid.

Bijna altijd als ik aan vergeten denk, denk ik aan herinneren. Zonder herinneringen ben je niets. En heel zeker schrijf je zonder herinneringen geen verhalen of gedichten, of wat dan ook. Een erg mooie autobiografie van de actrice Bulle Ogier, nog steeds onder ons, heet J’ai oublié. Daarin beschrijft ze zeer gedetailleerd personen die ze in haar lange leven heeft gekend en plaatsen die ze heeft bezocht. Dat mag paradoxaal klinken maar is het niet. Wat je je herinnert is niet wat en hoe het was. De ervaringen zijn onder lagen zand of modder van de tijd bedolven. Ze hebben nog kleur maar tegelijk zijn ze flets geworden. Er is het verhaal van Borges over Ireneo Funes, de man die alles onthoudt. Dat onthouden van hem is eerder een vloek dan een zegen. “Denken is verschillen vergeten”, schrijft Borges, “is generaliseren, abstraheren. In de stampvolle wereld van Funes bestonden alleen maar details, die elkaar bijna verdrongen.”
In ‘Over nut en nadeel van de geschiedenis voor het leven’, schrijft Nietzsche dat alleen dieren gelukkig zijn omdat zijn meteen alles vergeten. Maar een pleidooi voor vergetelheid is die beschouwing niet. De geschiedenis mag evenwel niet te zwaar door gaan wegen. Je moet kunnen vergeten om het nieuwe mogelijk te maken. Wie zich blindstaart op de grote voorbeelden uit het verleden wordt passief en onvruchtbaar.

Zoals zowat iedereen uit ervaring weet is kunnen vergeten vaak heilzaam. Het gaat dan niet over definitief vergeten, maar over tijdelijk loslaten. Liefdesverdriet lost alleen maar op als je de vroegere geliefde kunt vergeten. Anderzijds wil degene die liefheeft dat zijn of haar geliefde altijd aan hem of haar denkt. Of in de woorden van Fred Neil en Tim Buckley (en vele anderen): And sometimes I wonder / Do you ever think of me?

Veel luisterplezier.

Billie Holiday, 1947

I Forgot More Than You’ll Ever Know – The Davis Sisters -Nashville Classics: The 50’s – Cecil Null – RCA 1953

Am I That Easy To Forget? – Leon Russell – Hank Wilson’s Back – Stevenson/Carl Belew – 1973

I Forgot To Remember To Forget – Elvis Presley – Sunrise: The Sun Recordings – Charlie Feathers/Stan Kesler – 1955

I’m Beginning To Forget You – Elvis Presley – Platinum:  A Life In Music – W. Phelps – 1959

Frank Forgets – Leo Kottke – Burnt Lips – Leo Kottke – 1978

Sometimes She Forgets – Steve Earle – Train A Comin’ – Steve Earle – 1995

Goodbye – Emmylou Harris – Wrecking Ball – Steve Earle – 1995

Don’t Forget About Me – Nanci Griffith – Flyer – James Hooker/Nanci Griffith – 1994

Don’t Forget About Me – Dusty Springfield – Dusty In Memphis – Gerry Goffin/Carole King – 1969

There’s Always Something There To Remind Me – Dionne Warwick – The Windows Of The World – Bacharach/David – 1967

I’m Gonna Forget About You – Arthur Conley – I’m Living Good – Arthur Conley – 1966

Red Red Wine – Tony Tribe – A Solitary Man: The Early Songs of Neil Diamond – Neil Diamond – 1968

Do Re Mi (Forget About The Do And Think About Me) – Georgie Fame & The Blue Flames – 20 Beat Classics – Earl King – 1964

Find ‘em, Fool ‘em And Forget ‘em – George Jackson – The Fame Studio Story 1961-1973: Home Of The Muscle Shoals Sound  – Rick Hall/George Jackson – 1969

Know What I Mean? – Cannonball Adderley With Bill Evans – Know What I Mean? – Bill Evans – 1961

Footprints – Wayne Shorter – Adam’s Apple [Rudy Van Gelder Edition] – Wayne Shorter – 1966

I Didn’t Know What Time It Was – Billie Holiday – Songs For Distingué Lovers – Richard Rodgers – 1957

Don’t Forget Me – Harry Nilsson – Pussy Cats – Harry Nilsson – 1974

Forget Marie – Lee Hazlewood – Love And Other Crimes – Lee Hazlewood – 1968

I Went To Sleep – The Beach Boys – 20/20 – Brian Wilson/Carl Wilson – 1969

Teach Me To Forget – The Outsiders – Outsiders – Splinter/Tax – 1967

Oh Death – Kaleidoscope – Side Trips –  J. Reedy – 1967

Don’t You Forget It – Allah-Las – Allah-Las – Dunham/Siadatian/Michaud/Correia/Waterhouse – 2012

Forget The Flowers (Remastered) – Wilco – Being There (Deluxe Edition) – Jeff Tweedy  – 1996

True Love Tends To Forget – Bob Dylan – Street Legal – Bob Dylan/Dylan – 1978

Don’t Forget Me – Neko Case – Middle Cyclone – Neko Case – 2009

Souvenir From A Dream – Tom Verlaine – Tom Verlaine – Tom Verlaine – 1979

Can’t Forget – Yo La Tengo – Fakebook –  Ira Kaplan – 1990

Once In A Lifetime – Talking Heads – Remain In Light – Brian Eno/Chris Frantz/David Byrne/Jerry Harrison/Tina Weymouth – 1980

I Remember Nothing – Joy Division – Unknown Pleasures – Ian Curtis/Stephen Morris/Bernard Sumner/Peter Hook – 1979

Memories – Public Image Ltd. – Metal Box – Richard Dudanski – 1979

Don’t Forget Me – Mark Lanegan – Field Songs – Mark Lanegan – 2001

The Pianos Part II: Do Not Forget… – John Cale – N’Oublie Pas Que Tu Vas Mourir (Bande Originale du Film) – John Cale – 1995

Am I That Easy To Forget? – Charlie Feathers – Wild Side Of Life: Rare And Unissued Recordings Vol. 1 -Stevenson/Carl Belew – 2008

Chiara Mastroianni in N’oublie pas que tu vas mourir

Research en samenstelling: Martin Pulaski
Techniek: Istvan Leel-Össy

IN MEMORIAM KEITH REID, TEKSTDICHTER

Keith Reid

Ik wilde gisteren iets schrijven over tekstdichter Keith Reid, over wat hij voor mij betekend heeft, in 1967, toen ik zeventien was, en nu, inmiddels 72, nog steeds betekent. Maar waar kon ik betekenisvolle woorden vinden om dat uit te drukken?  Hoe praat je vandaag over de gevoelens en emoties die A Whiter Shade of Pale, She Wandered Through the Garden Fence, Conquistador, Homburg en Too Much Between Us, om maar enkele van zijn songs te noemen, de eerste keer bij je opriepen? Hoe je in een kamer aan de Botermarkt in Hasselt samen met je beste vriend Jan D. alleen maar kon zwijgen toen je daar de eerste elpee van Procol Harum beluisterde, die Jans vader uit Amerika voor hem had meegebracht. Ja, ook toen al zwijgen. Samen zwijgen, zoals vrienden dat kunnen. Hoe een mysterieuze stilte je omhulde toen je in de zomer van 1967 in de weide van Jazz Bilzen, gezeten op zo’n houten klapstoel van een brouwerij, voor de eerste keer een Britse band, en dan nog een van de allerbeste, Procol Harum, hoorde spelen, als in een droom. De bloemen in je haar had je in een eerdere droom geplukt, in een tuin in Neerharen, een dorp dat toen al niet meer echt bestond. In Bilzen voelde je geen stoel, je zag er geen publiek, er was geen weide, er was alleen maar die stem van Gary Brooker, zijn pianospel, het orgel van Matthew Fisher, er was alleen nog betoverende muziek, er waren alleen nog de geheimzinnige woorden van Keith Reid.

Je wist niet wat de groepsnaam Procol Harum betekende – wie wist dat wel? – en je vroeg je af wat een wittere schaduw van bleek toch wel kon wezen, maar diep in je hart begreep je elk woord. Mocht je daarin geloven zou je het een mystieke ervaring noemen. Liever beschouw je het als intuïtie. Wat een geluk dat de gouden stem van Gary Brooker de zilveren woorden van Keith Reid voor altijd aan ons allen heeft toevertrouwd.

Be with me when I need a drink
Be with me when I die
Still those other ratings far too easy to despise
You’ve said so much in silence now indeed I am disguised
Keith Reid, Too Much Between Us

Met Jan in King & Queen, Tongeren, 1967

WAAR GEEN WIND WAAIT

Foto: Agnes Anquinet

Elke dans heeft een contradans.
De pijl omhoog raakt nooit los van de aarde.
Elk lichaam is altijd weer een ander lichaam.
Elk sterk en soepel lichaam is tegelijk een stram en verminkt lichaam.
Alles valt.
Alles valt te ontdekken.
De schaduw van de avond is het licht van de ochtend.
Elk verhaal is een ander verhaal.

Waar je ook kijkt is het einde rond.
Vaste grond is drijfzand.
Een jonge vrouw is van water.
Warme voeten gaan waar geen wind waait.
Een loden bal is vuur is goud.
We weten het en we weten het niet.
Wat is een vraag?

Een oog is een oor.
Een zenuw is een woord is een zin in een boek.
In de spiegel beweegt niets.
Dagen zijn jaren zijn eeuwen zijn wat?

FLANDRIA / CRASH

Martin Pulaski en Jean-Pierre Drieskens, Neerharen, circa 1965

Niven Davidsen: Herken ik Highway 61?
Martin Pulaski: Helaas niet. Het is wel in die gebuurte. Kasteelstraat. Volgens mij heette die toen nog de Vaartweg.
Niven Davidsen: Als het zo zit, kan ik er toch wel een half punt voor krijgen?
Martin Pulaski: Highway 61 heette eigenlijk Geulerweg. Die weg was vlakbij de Vaartweg, gewoon de hoek om en je bent er. Daar ben ik met deze Flandria, die van mijn broer was, een keer ten val gekomen. Craaaaash! Nadien nooit meer mee gereden. Al was mijn nek niet gebroken. Ik had zelfs geen schrammetje.
Niven Davidsen: Op de foto had ik zo al het idee dat je James Dean achterop had zitten. Nu begrijp ik hoe het precies zat met die crash waarin hij aan zijn eind gekomen is.
Martin Pulaski: Verbluft, zal ik maar zeggen.
Niven Davidsen: Daar is een naam voor: verdringing.
Ivo Z: Een Flandria Record! Topmachientje destijds.
Martin Pulaski: Korte tijd later had ik een Garelli, minder gevaarlijk en geel als een liedje van Donovan.

My feet are getting tired
My head begins to spin
Who of us is dreaming
You or me or him?
Yes, you know I’m waiting
While these times unfold
Looking backward briefly
Running down the road
Arlo Guthrie, Running Down the Road

Jean M: Jean-Pierre Drieskens op d’n tuf. Hij woont nu in Weert, als ik mij niet vergis.
Martin Pulaski: Jean-Pierre Drieskens, zeker. Ik heb hem sinds eind de legendarische jaren zestig niet meer teruggezien. Van mijn moeder hoorde ik destijds dat hij inderdaad in Weert woont. Mijn moeder was goed bevriend met de moeder van Jean-Pierre. Hoe heette ze ook alweer? Ze was uit Gent afkomstig. Een outsider in Neerharen, net zoals mijn moeder. Haar heb ik af en toe wel nog teruggezien. Jean-Pierre en ik waren allebei hevige Rolling Stones-fans. De enige in Neerharen. In de bibliotheek van Jean-Pierres vader, die verpleger was in het Gesticht in Rekem, trof ik een keer de Nederlandse vertaling aan van The Carpetbaggers, een bestseller van Harold Robbins. Op die manier heb ik het aan Jean-Pierre – en aan zijn papa – te danken dat ik niet alleen een kenner ben geworden van de wereldliteratuur maar ook schrijver van een schokkende bestseller (die ik nog altijd niet heb beëindigd).
Jean M.: Je maakt mij nieuwsgierig. Veel seks en geweld, neem ik aan.
Martin Pulaski: Zeker. En Flandria’s. Ik heb wel wat pech gehad. Toen mijn bestseller bijna af was zag ik de film Crash van David Cronenberg en las vervolgens het boek van J.G. Ballard. Ik besefte dat ik hetzelfde boek had geschreven als Ballard. Woord voor woord, op enkele kleine verschillen na, onder meer die brommer. Nu moest ik helemaal opnieuw beginnen. Alleen de Flandria kon ik behouden.
Jean M.: Het komt wel goed. Volg je droom!

The Carpetbaggers, Edward Dmytryk
Crash, David Cronenberg

FALEN, HOPEN, DROMEN

Foto: Martin Pulaski, 2014

Facebook herinnert me eraan dat ik het op 20 maart 2009 leuk vond dat Karin Rieder Hanssen het leuk vindt als mensen haar links leuk vinden. Karin Rieder Hanssen antwoordde daarop zo: hahahahahahiiihihihhahahoohoohohohaahaaa! Het maakt duidelijk dat we toen vrienden waren, niet close maar toch, en dat we nog hartelijk konden lachen. Nu zijn we al enkele jaren geen vrienden meer. Wat een pandemie met een mens zoals kan doen. Niets is meer zoals het was voor die noodlottige maand maart 2020. Op 21 maart 2020 stelden we vast dat in Lombardije al 27.206 mensen besmet waren met het covid-virus. 3.456 doden moesten er dringend worden begraven.

Nu is het oorlog in Oekraïne. Hoe lang zal die nog aanslepen? Wat kunnen we ertegen doen? Wat kunnen we hoe dan ook doen? Wachten op het begin van de lente? Op straat komen en betogen tegen allerlei onrechtvaardigheden? Gedichten schrijven? Naar concerten gaan? Van elkaar houden?

Ja, wat kunnen we doen? Ons met elkaar verzoenen, misschien? Onze fouten en vergissingen met de mantel der liefde bedekken. Ik heb Karen Hanssen nooit de rug toegekeerd. Wel heb ik gedaan wat in het Engels zo mooi the right thing wordt genoemd. Of dat neem ik toch aan. Ik vreesde samenzweringen – en de theorieën daaromtrent die toen de ronde deden en vooral uit het Amerika van Trump afkomstig waren. Ik vreesde een zwarte golf, een ruk naar extreemrechts. Ik vreesde de manipulatie van extreemrechtse populisten. Ik voelde aan dat de angst voor en de woede tegen de wetenschap en de geneeskunde gevaarlijk waren voor de democratische samenleving. Al was ik – uit ervaring – maar al te goed op de hoogte van het falen van wetenschap en geneeskunde. Al wist ik dat winst en woeker de leidende principes waren en nog steeds zijn.

Het belangrijkste was echter dat we er zoveel mogelijk voor elkaar waren en dat we elkaar steunden. Dat we kritisch waren maar erkenden dat we niet altijd gelijk hadden. Dat de waarheid op elk ogenblik al achterhaald is. Ik wens Karen Rieder Hanssen en alle kritische mensen en alle twijfelaars en alle zonderlingen en alle gewone mensen (wie zijn dat?) een zo gelukkig mogelijk leven. Ik geloof in het principe hoop. Ik hoop dat aan die vreselijke oorlog in Oekraïne snel een einde komt. You may say I’m a dreamer, but I’m not the only one.

GLORIA’S LACH



Over Gloria schreef ik al eerder. Mogelijk toonde ik deze ‘mislukte’ foto ook al een keer. Dat mag. Of niet soms? Gloria is een geweldige en sterke vrouw. Ze is een zangeres, een folkzangeres zou je haar kunnen noemen; haar stem is krachtig, gevoelig, bezield. Ze speelt uitstekend gitaar. Vaak laat ze zich begeleiden door andere muzikanten uit Valle Gran Rey. Ze weten met snareninstrumenten om te gaan en kunnen behoorlijk goed zingen. Gloria’s liedjes drukken de ziel van het Canarisch eiland La Gomera uit. Ze ís de ziel van het eiland. Deze foto is van voor de covid-ellende. Het was in het restaurant El Palmar, waar ze drie keer per week optreedt. Die avond was iedereen al naar huis. Overal waar wij komen zijn wij meestal de laatste klanten. Gloria zong nog een liedje voor mij alleen (Agnes mocht meeluisteren) en lachte haar warmste lach. Mijn nacht kon niet meer stuk.

NACHTLANDEN

Twee Kantianen drinken porto

I keep hoping you’ll come back to me
Oh, let it be, please let it be
Oh my love, please end these sleepless nights for me
Felice & Boudleaux Bryant

Die laatste zenuwslopende zomerdagen boordevol angstige vooruitzichten was ik redelijk geschift. Misschien wilde ik dat wel zijn. In ieder geval zag ik zowat overal gelijkenissen, verwantschappen, analogieën. Het was nog geen betrekkingswaan en zeker geen psychose, but it was getting there. Was het een strategie om mezelf te beschermen tegen een wereld die vijandig en vreemd en kil aanvoelde? Want veel van wat als normaal werd beschouwd was in mijn wereld ongerijmd en zinloos. Wat gangbaar heette schrikte me af en ik vermeed het op dezelfde manier waarop je conflicten uit de weg gaat. Gelukkig had ik sinds die vreselijke nacht, toen Gabriella zich van haar meest empathische kant had getoond, geen ernstige angstaanvallen meer gehad.

Wat ik toch weer vooral deed was lezen, veel en aandachtig. Hoe zenuwslopend dat soms ook was. Op die manier dacht ik mijn angsten te kunnen vergeten en leek ik minder last te hebben van hypochondrie. Als het in mijn eigen boeken was onderstreepte ik hele passages, als het er van de bibliotheek waren schreef ik ze over met de vulpen, een sierlijke Sheaffer die ik van Senga had gekregen, in zo’n dik cahier met grijs stofonslag, van dezelfde makelij als die waarin Leopold Flam zijn dagboeknotities schreef, en Jacques Duchateau, in een zo goed als perfecte nabootsing van de professor, ik weet niet wat voor paralipomena. Jacques Duchateau, minzame oplichter, kunstenaar, uitzonderlijke vriend.

Na mijn verwantschapservaring met Rilke vond ik in deel zes Kants verzamelde werken – uitgeleend uit de bibliotheek in de Lange Nieuwsstraat – nog een opmerkelijke parallel. Na het ontbijt had ik in dat boek zitten bladeren, op willekeurige plaatsen een paragraaf of twee lezend. Der Streit der Fakultäten, verschenen in 1798, gaat onder meer over de invloed van de Pruisische regering op de juridische, theologische en medische faculteiten. Kant behandelt er ook de strijd tussen de filosofische en de theologische faculteit. Volgens Kant gaat het in wetenschappen niet om nut maar om waarheid. En filosofie zoekt altijd naar waarheid. Niemand leest de filosoof uit Koningsbergen voor zijn bellettrie, maar dit is een mooie, haast literaire uiteenzetting. Wat mij vooral trof was een uiteenzetting over hypochondrie, die Grillenkrankheit of hypochondria vaga. Die vond ik helemaal achter in het derde hoofdstuk van Der Streit der Fakultäten. De hypochonder is de zelfkweller, die in plaats van zich te vermannen vergeefs de hulp van zijn arts inroept. Kant heeft vanwege zijn smalle borst zelf ook een neiging tot hypochondrie: “Ich habe wegen meiner flachen und engen Brust, die für die Bewegung des Herzens und der Lunge wenig spielraum läßt, eine natürliche Anlage zur Hypochondrie, welche in früheren Jahren bis an den Überdruß des Lebens grenzte.” [1]

Verrassen deed mij vervolgens een hoofdstuk over de slaap. “Es gehört unter die krankhaften Gefühle zu der bestimmten und gewohnten Zeit nicht schlafen, oder auch sich nicht wach halten zu können; vornehmlich aber das erstere, in dieser Absicht sich zu Bette zu legen und doch schlaflos zu liegen. – Sich alle Gedanken aus dem Kopf zu schlagen, ist zwar der gewöhnliche Rath, den der Arzt gibt: aber sie oder andere an ihre Stelle kommen wieder und erhalten wach.” [2]. Het was alsof ik eigen, in verouderd Duits vertaald, proza aan het lezen was. Dat deed me heel even duizelen. Alsof ik van boven op de Carolus Borromeuskerk naar beneden keek. Want ja, ik zag nu duidelijk de verwantschap met mijn prozatekst Nachtlanden waaraan ik was begonnen in 1976 en die ik nooit had beëindigd. Het is een verslag van een queeste naar het land van de waarheid. Het land van de filosofen. De verteller daarin is fictief maar er bestaat weinig fictie zonder autobiografische elementen. Bij mij al zeker niet: ik kan maar moeilijk iets verzinnen. Nu weet ik dat die verwantschap niet hoeft te verbazen, alleen al niet omdat in Nachtlanden enige aspecten van de filosofie van Kant al dan niet bewust zijn verwerkt. In 1976 had ik mijn studie filosofie nog niet lang achter de rug. De grote filosofen lieten in alles wat ik schreef hun sporen na, hoezeer ik dat ook wilde vermijden. Inderdaad, ik wilde geen filosofie schrijven, ik wilde experimenteren met taal. Ik was op zoek naar een nieuwe literatuur. Ik wilde mij laven aan wat waanzin werd genoemd. De waanzin van het leven, zoals beschreven door onder meer Ernst August Friedrich Klingemann (Bonaventura), Lautréamont, Alfred Kubin, Jack Kerouac en Allen Ginsberg. Ik stond in Nachtlanden zelfs stil bij de stijl van Kant, bij het ordelijke karakter van zijn vertoog. De eerste zin van Nachtlanden is deze: “Uitgeput ligt hij in bed, vergeefs proberend de storende gedachtestroom te stoppen”. Kant schrijft: “Sich alle Gedanken aus dem Kopf zu schlagen, ist zwar der gewöhnlichen Rat der den Artzt gibt: aber sie, odere andere an ihre Stelle, kommen wieder un erhalten wach.” In mijn tekst dan weer: “Slapeloze, daar komt weer een andere gedachte binnen sluipen, en nog een – de ambulance! – en nog een…”.

Immanuel Kant

Na het lezen van die antropologische teksten van Kant moest ik toegeven dat het verhaal van Thomas De Quincey, The Last Days of Kant, niet eens zo overdreven of vergezocht is. Een paar jaar eerder, toen ik nog in een appartement in de Waterkrachtstraat in Sint-Joost-ten-Node woonde, had ik op een dronken avond in een euforische stemming dat verhaal van De Quincey voorgelezen aan Jacques Duchateau. Ongetwijfeld hadden we rode Libanon gerookt en behoorlijk wat rode porto gedronken. Mogelijk had Jacques me zo’n klein pilletje pervitine toegestopt. Het lievelingssnoepje van Tom Simpson, zei Jacques altijd. Ik was in die tijd in de ban van romantische schrijvers en dichters. Mogelijk ging mijn voorkeur naar opiumschuivers en gebruikers van laudanum als Coleridge en De Quincey. Hoewel ik zelf nooit opium of laudanum of soortgelijke drugs heb gebruikt. Je viel daarvan in slaap en ik wilde nooit meer slapen. In ieder geval hadden we hartelijk moeten lachen met wat eigenlijk meer een verslag is van de laatste dagen van de filosoof dan een verzameling verzinsels.

“Even in the severest winter, his sleeping room was without any fire; only in his latter years he yielded so far to the entreaties of his friends as to allow a very small one. All nursing or self-indulgence found no quarter with Kant”. [3] Mogelijk heeft De Quincey sommige van deze gegevens in Kants hierboven vermelde antropologische geschriften gevonden. Volgens De Quincey zweette Kant nooit. Hij moet ook zeer mager geweest zijn… “and possibly a more meagre, arid, parched anatomy of a man has not appeared upon this earth”. [4] Zoals ik hierboven al aangaf heeft Kant het daar zelf over in zijn uiteenzetting over de hypochondrie.

Zo ging het er aan toe in mijn werkkamer in de Dolfijnstraat aan de vooravond van een raadpleging bij dokter Verselder, cardioloog. Lange tijd lag ik die avond wakker, beklemd als ik mij voelde, mij hyperbewust van mijn hartslag en mijn ademhaling.

[Antwerpse Nachten 68]

Thomas De Quincey

[1] “Ich habe wegen meiner flachen und engen Brust, die für die Bewegung des Herzens und der Lunge wenig spielraum läßt, eine natürliche Anlage zur Hypochondrie, welche in früheren Jahren bis an den Überdruß des Lebens grenzte. Aber die Überlegung, daß die Ursache dieser Herzbeklemmung vielleicht bloß mechanisch und nicht zu heben sei, brachte es bald dahin, daß ich mich an sie gar nicht kehrte, und während dessen, daß ich mich in der Brust beklommen fühlte, im Kopf doch Ruhe und Heiterkeit herrschte, die sich auch in der Gesellschaft nicht nach abwechselnden Launen (wie Hypochondrische pflegen), sondern absichtlich und natürlich mitzutheilen nicht ermangelte. Und da man des Lebens mehr froh wird durch das, was man im freien Gebrauch desselben thut, als was man genießt, so können Geistesarbeiten eine andere Art von befördertem Lebensgefühl den Hemmungen entgegen setzen, welche bloß den Körper angehen. Die Beklemmung ist mir geblieben; denn ihre Ursache liegt in meinem körperlichen Bau. Aber über ihren Einfluß auf meine Gedanken und Handlungen bin ich Meister geworden durch Abkehrung der Aufmerksamkeit von diesem Gefühle, als ob es mich gar nicht anginge.”
Immanuel Kant, Werke im Sechs Bänden. Der Streit der Fakultäten, Von der Hypochondrie, 267-393. Herausgegeben von Wilhelm Weischedel. Insel-Verlag, Frankfurt am Main, 1964.

[2] Immanuel Kant, Werke im Sechs Bänden. Der Streit der Fakultäten, Vom Schlafe, 267-393. Herausgegeben von Wilhelm Weischedel. Insel-Verlag, Frankfurt am Main, 1964.

[3] Thomas De Quincey, The English Mail Coach and Other Essays, 1970.

[4] Thomas De Quincey, The English Mail Coach and Other Essays, 1970.

DE RAMSHOORN SCHALT

Lissabon, 23 december 2014. Rivier van de tijd, rivier van het leven.

Vandaag bestaat hoochiekoochie achttien jaar. Ik heb er geen idee van hoe dat is kunnen gebeuren. Wat was mijn bedoeling? Waar wilde ik met dat soort van publicatie naartoe? Zette ik gewoon maar wat aarzelende passen op drijfzand, bestaande uit miljarden superkleine www-korrels? Was dat vermetel of naïef van me? Zou er ooit iemand zo gek zijn om ook nog te lezen wat ik ging schrijven? Er waren zo al zoveel boeken, om nog maar te zwijgen van kranten- en tijdschriftartikels en columns.

Wat speelde er in mijn hoofd op 8 maart 2005? Had ik al een idee van de thema’s die ik wilde behandelen? Van de stijl? Van de genres? Zou ik me alleen maar aan proza, aan non-fiction wagen, of ook ruimte en tijd geven aan verhalen, dromen, theaterdialogen, en aan het hoogste, aan poëzie? Zou ik zo realistisch en zo eerlijk mogelijk schrijven, een keuze die ik gemaakt had na het lezen van de verhalen van Raymond Carver in het midden van de jaren tachtig [1], en, een hele tijd later, de Bekentenissen van Jean-Jacques Rousseau? Dat proces was al wat eerder begonnen, en wel met de lectuur van Dashiell Hammett, Raymond Chandler, James M. Cain en Ross McDonald. De hardboiled-stijl. Mogelijk begon mijn ommekeer van toen met de neo-noir film Hammett (1982) van Wim Wenders. Tot dan had ik in een stijl/vorm geschreven die met de term ander proza [2] werd aangeduid. Dat was een doodlopend spoor gebleken. Literatuur die de meeste schrijvers en recensenten verwierpen en zelfs haatten. Literatuur als een vorm van zelfmoord. Denk bijvoorbeeld aan het tragische einde van de schrijver Daniel Robberechts. Zou ik nu dankzij dit nieuw medium opnieuw met de taal die mij gegeven was en die ik mij had toegeëigend gaan experimenteren?

Vandaag vermoed ik dat ik het helemaal niet wist. Dat ik niets wist. Weet je ooit iets, beste lezer? Dat ik goed en snel kon typen, daar was ik zeker van. Sneller dan Billy the Kid kon schieten. Ik beschikte over een voorraad behoorlijke teksten, waaraan ik doorgaans lang had gewerkt. Met af en toe een onderbreking hield ik een dagboek bij. De inhoud daarvan zal soms boeiend geweest zijn, soms niet meer dan gezeur. Mocht ik stilvallen in mijn productie dan had ik alvast een reservoir. Al wilde ik helemaal niet en nooit stilvallen? Overigens, wat was er mis met af een toe een lange minuut stilte?

Ondertussen heeft de tijd niet stilgestaan. Een groot deel van de mensheid leeft in zo goed als volstrekt andere omstandigheden dan in 2005, al werden de rampen en catastrofes en crisissen die zich nu voordoen toen zeker al wel aangekondigd. Mensen, dieren, planten, alle soorten zijn met uitsterven bedreigd. Het lot van de aarde is onzeker. Hoe lang zal zij nog bestaan? Hoe lang zal het universum nog bestaan? De angst voor de bom die ons als kind wakker hield is terug. Mij resten niet veel levensjaren meer. Een groot deel van mijn generatiegenoten, die smalend boomers worden genoemd, hoewel wij allemaal anders zijn (“I am large, I contain multitudes”), is dood. Heel wat van mijn vrienden zijn vertrokken naar een van de onbekende woestenijen in het Altijd Elders.

Mijn woorden en zinnen van na 2005, sommige ouder, staan hier nog. Lange en korte paragrafen. Geslaagde, minder geslaagde, verwenste. Hoe lang nog, dat weet niemand.

Het gaat niet goed met de literatuur, las ik alweer in de krant. Als mijn blog literatuur is, en dat is het geval, dan zou het daar bijgevolg ook niet goed mee gaan. Ondanks de bewering van drie jaar geleden dat ik meer hits heb dan the Beatles, Elvis en La Esterella samen. Gaat het niet goed met hoochiekoochie? Ook dat weet ik niet. Al krijgen mijn kamers nog bezoekers en is er nog aandacht voor mijn greatest hits.

Ik heb nooit van het woord blog gehouden. Het klinkt mij te log. Maar zo heet dit schrijfding nu eenmaal. Voor de merknaam hoochiekoochie loop ik evenmin warm. Te snel gekozen, maar na achttien jaar kan ik hem onmogelijk veranderen. Wie mijn blog niet kent zal in de eerste plaats denken dat het hier al blues is wat de klok slaat, terwijl ik het in wezen alleen maar over seks en alcohol wil hebben. Hoe langer hoe minder over alcohol, hoe langer hoe meer over seks. Al zie je dat niet meteen. Is niet alle schrijven, is niet alle kunst seks, of om het wat mooier uit te drukken, zijn wij niet met zijn allen dienaars (m/v) van eros? Zingen wij niet met zijn allen in het dissonante en min of meer dronken koor van het verlangen?

Nu zou ik een naam kiezen als beeldverlies (naar een woord van Peter Handke). Ik denk ook al lang aan scherven. Schemerzone is niet slecht. Maar het is en blijft hoochiekoochie en dat is ook goed.



[1] Raymond Carver, The Stories of Raymond Carver, Picador, 1985

[2] De titel Ander proza was gekozen omdat deze minder pretentieus en ‘aanstootgevend’ was dan experimenteel of modernistisch. Ik dacht toen ook aan de destijds bij ons bekende Zwitserse bloemlezing Poésie à l’écart, Poésie der Abseitigen. Sybren Polet, De revisor, jaargang 30.

Lissabon, 23 december 2014. Op zoek naar een magische drank.

DAVID LINDLEY, SCHADUWMUZIKANT

David Lindley overleed op 3 maart. Hij was meer een schaduwmuzikant dan een ster. Het is mijn overtuiging dat musici die in de schaduw werken minder van hun ziel moeten afstaan in ruil voor roem dan zij die volop in de spotlights staan en dat zij op die manier werkelijk trouw blijven aan hun muze. David Lindley was vooral een man van de snaren. Hij liet al met finesse en authenticiteit van zich horen in de psychedelische folkband Kaleidoscope uit Californië. Hun tweede elpee, A Beacon From Mars uit 1968, was een hoogtepunt maar kende weinig bijval. Kaleidoscope maakte wereldmuziek, een woord dat in de jaren zestig waarschijnlijk nog niet bestond. Je hoort er naast psychedelische experimenten invloeden uit het Midden-Oosten en Griekenland.
David Lindley en Ry Cooder waren in die broeierige tijd al verwante zielen. Beiden hielden van traditionele en meer experimentele folk en blues. Bizarre en vermetele muziek. In Engeland speelde Lindley in de band van gitarist Terry Reid, onder meer op diens hoogtepunt River uit 1973. Terug in Californië werd hij de virtuoze snarenspeler in de band van Jackson Browne en bepaalde mee de sound van tijdloze langspeelplaten als For Everyman, Late For The Sky en Running On Empty. In 1981 kwam met als titel El Rayo-X het eerste eigen werk van de stringman uit. Producer was zijn vriend Jackson Browne. Met zijn band, die ook de naam El Rayo-X meekreeg, nam Lindley enkele vrolijke, eclectische elpees op, onder meer Win This Record! en Very Greasy.

David Lindley zal – bij het niet al te grote publiek – vooral bekend zijn als begeleider, een woord dat hem oneer aandoet. Ook al deed hij dat met verve, niet alleen bij Jackson Browne en Ry Cooder maar ook bij  onder meer Warren Zevon, Graham Nash, Bob Dylan, Linda Ronstadt, Henry Kaiser en zoveel andere gelauwerde muzikanten en singer-songwriters. Rust in vrede, David.

ZERO DE CONDUITE: CHINA

Marc Riboud (detail)

Zéro de conduite is een muziekprogramma waarin songs uit de popcultuur met zachte hand in het keurslijf van thema’s worden ingerijgd. Woekerende chaos wordt met liefde en toewijding overzichtelijk gemaakt. Alle zogeheten populaire genres komen aan bod, al ligt de nadruk op Angelsaksische folk, blues, country, soul en rock-‘n-roll. Onbevooroordeelde muziekliefhebbers noemen het allemaal pop. Elke eerste zaterdag van de maand, van 6 tot 8 uur ’s avonds kan je ernaar luisteren op Radio Centraal 106.7 fm en streaming. Meer informatie over de zender en zijn medewerkers en programma’s vind je hier. Het motto van deze aflevering is: Seems like you’re always dreaming / Your mind is wandering far away / Thinking ‘bout your boy in China / A junkie on the China Sea.

Rebecca Pan

Voor vanavond koos ik songs over China. Waarom China? Een beetje onredelijk, toch? Een te hoge dosis hybris geslikt? Alvast geen chinese rock, zo ver krijg je me niet, zelfs niet om een radioprogramma in mekaar te knutselen. [1] Kijk maar wat er met the Ramones en the Heartbreakers is gebeurd, met dat gechinees van hen. Doe mij maar appelsienen en thee die helemaal uit dat zelfde verre China komen. Legendarische Leonard Cohen is oké en Suzanne is dat ook, maar ken je dat boek The Three Banners of China van Marc Riboud? Uitgegeven door Joh. Enschedé en zonen N.V. in Haarlem in 1966. Dat is China zoals het in die tijd bijna niemand buiten China kon zien. Geweldige fotograaf, lid van Magnum. Marc Riboud is 93 geworden. Maar ik dwaal af.

China is inderdaad ver van mijn bed. Tenzij mijn Chinese nachtbruid Sue me komt opzoeken. Voor mij is het een concept, een abstractie. Iets helemaal anders dan de emotioneel geladen programma’s die ik meestal maak. Natuurlijk koos ik ook vandaag muziek die ik ken, popmuziek dus, het soort songs dat met die algemene noemer kan worden aangeduid. Echte Chinese muziek ken ik niet en ik ben te oud en te zeer de gewillige gevangene van oude gewoontes en gebruiken, iemand die maar moeilijk een overwoekerd pad of een holle weg inslaat, om me daar nog in te verdiepen. En als ik het alsnog zou doen is het op dit ogenblik toch wat te laat.

Overigens is dit al de tweede keer dat China aan bod komt. Vorige maand viel de uitzending gedeeltelijk in het water, mogelijk omdat ik me op nog geen steenworp van de Atlantische Oceaan bevond. Op 4 februari verbleven we in Valle Gran Rey, een dorp op het eiland La Gomera. Om zes uur plaatselijke tijd zette ik Radio Centraal op om even te luisteren of alles naar wens verliep. En ja, hoor, dacht ik. China begon stipt op tijd. De ontvangst was zelfs beter dan in Brussel. Alleen was het in België toen al zeven uur. Toen ik dat besefte werd ik opeens helemaal duizelig. Maar dat kan ook aan het woestijnstof gelegen hebben. Zeker niet aan chinese rock, maar dat weet je al, dat ik daar geen liefhebber van ben.

Ongeveer alles komt uit China. Ik kocht een nieuwe leesbril en toen ik thuiskwam zag ik dat hij in China was gemaakt. In kleine Portugese stadjes ga ik op zondag graag in van die bizarre Chinese winkels rondhangen. In een Chinese bazaar aan de Kantstrasse in Berlijn heb ik op een keer talloze nutteloze spullen gekocht en daarna bij een Chinees wat verderop in dezelfde straat een groot glas Chinees bier gedronken om die prullaria symbolisch door te spoelen. Ik droeg een T-shirt met een afbeelding erop van Neil Youngs Harvest. Harvest doet me vaak aan van die Chinese affiches uit de tijd van de culturele revolutie denken. In de jaren ’70 versierden wij daarmee de wanden van ons appartement. Wat waren we naïef. We dachten nog dat Lenin de maatschappij ten goede had veranderd. Later, omstreeks 1979, heb ik een poster van hem verbrand. No more heroes. Mijn bewondering voor Saint-Just heeft wat langer stand gehouden. De vraag is of die nutteloze Chinese spullen, wel mooi eigenlijk, mee zullen gaan als wij verhuizen. Als wij verhuizen. Niet naar China, niet naar Rusland, niet naar Kuopio in Finland; we denken aan het minder verre Gent.

Opgedragen aan alle vrouwen van de wereld en in het bijzonder aan de Chinese.

Veel luisterplezier.

Marc Riboud (detail)

China My China – Brian Eno ft. The Simplistics – Taking Tiger Mountain By Strategy – Brian Eno – Island, 1974

Hong Kong Garden – Siouxsie & The Banshees – Single / Once Upon A Time – McKay/Morris/Sioux/Severin – Polydor, 1978

Chairman Mao – Robert Wyatt – Mid-Eighties – Charlie Haden – Stampa Alternativa, 1987

Chinese Cafe/Unchained Melody – Joni Mitchell – Wild Things Run Fast – Joni Mitchell/Hy Zaret/Alex North Geffen, 1982

Bengawan Solo – Rebecca Pan – In The Mood For Love (Original Soundtrack From The Motion Picture) – Various – Virgin, 2000

Peking Saint – Cat Power – Moon Pix – Cat Power/Chan Marshall – Matador, 1998

Chinese Translation – M. Ward – Post-War – M. Ward – Matador, 2006

So Cold In China – Leo Kottke – Circle ‘round The Sun – Leo Kottke – Symposium Music, 1970

Countess From Hong Kong (Demo) – The Velvet Underground – Peel Slowly And See (Box) – John Cale – Polydor, 1994

China Bird – Patti Smith – Gung Ho – Oliver Ray – Arista, 2000

7 Chinese Bros. – R.E.M. – Reckoning – William T. Berry/Peter L. Buck/Mike Mills/J. Michael Stipe –            I.R.S. Records, 1984

Mao Reminisces About His Days In Southern China – Camper Van Beethoven – Telephone Free Landslide Victory – Camper Van Beethoven – Independent Project Records, 1985

Hong Kong Blues – Hoagy Carmichael – Hoagy Carmichael Sings Hoagy Carmichael – Hoagy Carmichael – MCA Coral, 1975

Yue Er Wan Zhao Jiu Zhou – Chiu Wai Ping – In The Mood For Love (Original Soundtrack From The Motion Picture) – Yan Kuan – Virgin, 2000

China Girl – David Bowie – Let’s Dance – David Bowie/Iggy Pop – EMI, 1983

Old China – John Cale and Bob Neuwirth – Last Day on Earth – John Cale/Bob Neuwirth – MCA 1994

China Sea – John Cale – Helen Of Troy – John Cale – Island, 1975

Chinese White – Incredible String Band – The 5000 Spirits Or The Layers Of The Onion – Mike Heron – Elektra, 1967

Upstairs By A Chinese Lamp – Laura Nyro – Christmas And The Beads Of Sweat – Laura Nyro – Columbia, 1970

The King Of China’s Daughter – Natalie Merchant – Leave Your Sleep – Anonymous – Nonesuch, 2010

Chinese Satellite – Phoebe Bridgers – Punisher – Phoebe Bridgers/Conor Oberst/Marshall Vore – Dead Oceans, 2020

Woody And Dutch On The Slow Train To Peking – Rickie Lee Jones – Pirates – David Kallish/Rickie Lee Jones – Warner Brothers, 1981

Yellow Man – Harry Nilsson – Nilsson Sings Newman – Randy Newman – RCA, 1970

Doctor Wu – Steely Dan – Katy Lied – Donald Fagen/Walter Becker – ABC Records, 1975

Shoot Out In Chinatown – The Band – Cahoots – Robbie Robertson – Capitol, 1971

China Doll – Grateful Dead – From The Mars Hotel – Jerry Garcia/Robert Hunter – Grateful Dead Records, 1974

Chinatown – John Prine – Pink Cadillac – John Prine – Asylum, 1979

China Pig – Captain Beefheart & The Magic Band – Trout Mask Replica –  Don Van Vliet – Straight, 1969

Chinese Rock – The Ramones – End Of The Century – Ramones -Sire, 1980

Chinese Radiation – Pere Ubu – The Modern Dance – Pere Ubu – Blank Records, 1978

Dr Wu – Minutemen – Double Nickels On The Dime – Donald Fagen/Walter Becker – SST, 1984

Hong Kong – Screamin’ Jay Hawkins – Cow Fingers And Mosquito Pie – J.Hawkins/I. Nahan – Epic, 1991

Chinese Checkers – Booker T. & The MG’s – The Very Best Of Booker T. & The MG’s – Booker T. Jones/Steve Cropper/Al Jackson, Jr./Lewis Steinberg – Rhino, 1994

Ling Ting Tong – Otis Williams and the Charms – Otis Williams & The Charms 1953-1962 M. Goodwin – Hoo Doo Records, 2016

Samenstelling en research: Martin Pulaski (op zoek naar een medewerker voor de techniek).

[1] Goed knutselen, bricoler in het Frans, is een kunst. “De knutselaar is een amateur die ad hoc en met de heterogene en niet-gespecialiseerde hulpmiddelen uit zijn omgeving een brede reeks praktische klussen probeert te verrichten. Lévi-Strauss gebruikt deze beelden in een bespreking van hoe culturen, primitieve of meer moderne, de werkelijkheid begrijpen en symboliseren. Enigszins zoals de knutselaar maakt de mythe creatief gebruik van voorhanden zijnde kennis, die steeds heterogeen en beperkt is, om daarmee een omvattende verklaring te construeren.”

In memoriam Tom Verlaine, Wayne Shorter, David Lindley.

SHOTS

Enkele beelden uit mijn leven als passant. Je bent altijd onderweg maar weet nooit goed waar naartoe. Alleen het einde van de reis kent elkeen die geen kind meer is, en zelfs dat is in mist gehuld. Je bedoelingen, je keuzes, je ambities, wat je drijft en motiveert, je twijfels, je verlangens en driften: je weet niets. Je hebt geen idee. Veel mensen schijnen veel meningen te hebben. Jij hebt er niet één. Wat niet betekent dat het allemaal zinloos is en dat er niets moois bestaat onder de zon. Een van de weinige vragen die ik me nog stel is, waar moet het met de wereld naartoe? Wat valt er voor wie na ons komt nog van de toekomst te verwachten?

LEOPOLD FLAM BIJ PASSA PORTA

Een bijeenkomst van de Filosofische Kring Aurora circa 1979. Leopold Flam op de achtergrond, ik rechts op de foto. De paardenstaart van Agnes in het centrum. Leo Steculorum trekt zijn jas aan.

Zaterdagavond voor sluitingstijd stapte ik Passa Porta in de Dansaerstraat binnen om De straatwaarde van de ziel, een verzameling essays van Roel Bentz van den Berg, op te pikken. Met mogelijk wat levendigere ogen dan de voorbije maanden – de zon had haar werk gedaan – keek ik wat rond in de winkel. Altijd al een genoegen, nu des te meer. Bladerde wat in het ene gloednieuwe boek, las een stukje in het andere. Hoeveel er toch elke maand weer verschijnt. Enkele zinnen in een boek van Geoff Dyer en je kan al niet meer zonder. The Last Days of Roger Federer and other endings, in dit geval. Terwijl niets aan of over Roger Federer mij voorlopig interesseert. De Nederlandse vertaling van Cormac McCarthy’s The Passenger, een roman die ik in de Amerikaanse versie bijna uit heb, deed mij beseffen dat ik van sommige hoofdstukken nauwelijks iets begrepen heb. Honderden, mogelijk duizenden woorden zijn een mysterie gebleven, taal uit een labyrintische droom.

In het appartement dat we huurden in Valle Gran Rey las ik in Knack over de net uitgegeven dagboeken van Leopold Flam, Ik zal alles verdragen, ook mezelf. Ik wist al dat het boek op komst was en dat Kristien Hemmerechts en Guido van Wambeke deze selectie van vroege notities en brieven hadden gemaakt. Het is zo lang stil geweest rond de legendarische filosofieprof; zijn filosofisch werk kreeg nooit de aandacht die het verdiende. Ik kon haast niet geloven dat deze uitgave echt bestond. Zelfs al had ik er bij Max Borka instagramfoto’s van gezien. Max is een grote fan van Leopold Flam. Lang geleden in het Pannenhuis of een andere kroeg in Antwerpen zal hij me wel eens verteld hebben hoe hij dat geworden is, nu is het mij een raadsel. Het aantal levens dat Max heeft geleid maakt hem alleen maar raadselachtiger. Daar is niets mis mee. Maar goed, het vervloekte boekwerk, want vervloekt was het inmiddels al, bestond echt, ik had het in mijn hand. Op een willekeurige plaats sloeg ik het open. Zinnen in een taal die ik een halve eeuw geleden al zo archaïsch, zo storend had gevonden. Het zelfbeklag. Het gezeur over hoe slecht de meeste mensen zijn, over hun verraad, over hun kwade trouw. Ik had het allemaal al zo vaak gelezen. Agnes en ik hebben zelf heel wat dagboeken van Leopold Flam overgetypt, gelukkig waren dat er uit zijn latere periode. Die hebben als ik mij goed herinner meer betrekking op zijn filosofisch onderzoek dan op zijn privéleven, hoewel dat er beslist ook uitgebreid in aan bod komt.

Ik las dat Flam onder de indruk was geweest van de lectuur van het evangelie. Die onthulling zal Kristien Hemmerechts aangesproken hebben. Straks gaat ze nog een poging doen om van Flam een christelijk denker te maken. “Zijn verhouding met religie is veel ingewikkelder dan de meeste supporters van de grote atheïst Flam denken”, beweert ze met stelligheid in Knack. Ik las ook nog dat hij met tegenzin inspecteur in het onderwijs was geworden. Dat hij daarvoor zoveel slechte mensen had moeten ‘aanspreken’. Dat ze hem gedwongen hadden te bewijzen dat hij geen kommunist was. Kommunist schreef je in die tijd nog met een k. Dat ze hem achter zijn rug een vuile jood noemden, een gevaarlijk sujet. Ik legde het boek weer op de stapel. Ik zal deze dagboeken en brieven nooit lezen. Dat wil ik niet.

Leopold Flam en ik, na een lezing over Het Paradijs van Dante, circa 1978.


Ha, hier ligt het, hier ligt dat boek van Leopold Flam, hoorde ik een vrouw tegen haar partner zeggen. Ik dacht al, dat kan toch niet dat Passa Porta het niet in voorraad heeft. De dame leek in verrukking. Dacht ze oog in oog te staan met een heilig boek? Ik voelde een sterke aandrang om haar aan te spreken. Om haar mijn verhaal te vertellen. Ik heb bij Flam vier jaar filosofie gestudeerd, wilde ik zeggen, en daarna nog eens zeven jaar voor hem gewerkt. Ik was geen volgeling, maar ik was een trouwe leerling. Ik heb tien, twintig, boeken van hem gelezen. Sommige ervan grondig bestudeerd. Ze staan op mijn werkkamer te vergelen en stof te vergaren. Maar ik zweeg en liep traag naar de kassa. Heel even leek ik als verlamd. Welk boek had ik ook alweer besteld? Straatwaarde… van… de… ziel… Tegenstrijdige gevoelens maakten zich van me meester. Vooral boosheid kreeg de overhand. Ik heb veel geleerd van Leopold Flam, zou ik eraan toegevoegd hebben, maar hij heeft me tegelijk in het ongeluk gestort. Toen ik bij hem kwam wist ik niets. Ik had alleen maar wat films gezien. Barbarella, Easy Rider, Qui êtes vous, Polly Magoo, Midnight Cowboy. Op kermissen rondgehangen. Een toneelstuk geschreven. Hippies onderdak verschaft. Ik hield van Bob Dylan (die Flam altijd met Dylan Thomas verwarde, vermoedelijk was dat een soort van pesterij.) Ik hield van the Rolling Stones, the Velvet Underground en Neil Young. Mijn favoriete schrijvers waren Henry Miller, Remco Campert en Simon Vinkenoog. Ik las gretig Aloha en Rolling Stone (dat was nog een underground magazine). Flam heeft me ongeschikt gemaakt voor een leven onder de mensen, mevrouw. Het gewone volk, zoals dat heet. Mogelijk heeft hij mijn toekomst gedeeltelijk verwoest. Mogelijk zou er weinig van me overgebleven zijn mocht ik me na elf jaar niet van hem hebben bevrijd door met hem en met zijn Filosofische Kring Aurora te breken. Nochtans had ik me met hart en ziel ingezet voor het baanbrekende tijdschrift Aurora en voor de veelal poëtische activiteiten die we organiseerden, Paul, Agnes en ik. Toen ik de deur in de Lange Leemstraat achter me toetrok, in 1982, was het al te laat. Ik heb er nog eens bijna tien jaar voor nodig gehad om mijn eigen pad terug te vinden, het pad dat ik als achttienjarige al was ingeslagen. Flam had mij weliswaar meermaals op het hart gedrukt dat ik een goudsmid was, een alchimist die de banale werkelijkheid in als goud stralende woorden kon vatten. Illuminaties waren mijn gedichten, als ik mijn leermeester mocht geloven. Dat ik de wereld met veel aandacht bekeek en alles in mij opnam en het dan met zorg verwerkte in mijn geschriften. Mogelijk meende hij dat. Mogelijk was het vleierij. Een methode om mij van hem afhankelijk te maken. Een volgeling.  Wat ik in werkelijkheid deed was geen goud smeden maar zijn kijk op de wereld en de veelal slechte mensen overnemen en me zijn taal, die me zo vaak zo ergerde, toe-eigenen. Niet alleen zijn dialectiek en kennis maar ook zijn paranoia.

Vaak denk ik dat Flam mij van de vele mogelijkheden die ik als achttienjarige scholier had de meeste heeft afgenomen. Ik wil de man daar nu op dit late uur niet voor beschuldigen. Ik had maar sterker moeten zijn. Ik had mij nog veel meer dan ik gedaan heb tegen zijn tirannieke neigingen moeten verzetten. Flam was mijn kwelgeest, mijn duivel, mijn onmiskenbare demon. Ik herinner me nog helder een nachtmerrie die ik had toen ik nog bij hem studeerde. Ik ging door het leven met een kleine duivel achter mij aan. Hij had vleugeltjes maar kon niet vliegen. Een boosaardig ventje dat zich met zijn klauwtjes aan mijn rug had vastgehecht. Onmogelijk hem van mij af te schudden.
Toen wist ik het niet, nu wel: het duiveltje was Flam. Deze uitspraak mag antisemitisch lijken maar is dat helemaal niet. Ik heb de duivel nooit met het jodendom geassocieerd, steeds met de katholieke kerk en de hel. Voor joden had ik niets dan ontzag en dat is nog altijd zo, al keur ik het kolonialisme en geweld van de zionisten af. Bovendien heb ik de filosoof Leopold Flam altijd en overal tegen vriend en vijand verdedigd.

Na mijn vertrek bij Aurora heb ik geprobeerd Flam en alles wat met hem verband houdt, op enkele filosofische lessen na, te vergeten. Ik moest terugkeren naar het kruispunt waar ik hem ontmoet had en de andere richting inslaan. Die kant uit lopen viel me zwaar maar ik stapte nu door zonder duivel op mijn rug. Eer ik eindelijk goud kon smeden moest ik veel beproevingen doorstaan. Eigenlijk was het leven aan die andere kant te donker voor goud, zelfs voor zilver. Als ik al wat kon huilen als Howlin’ Wolf of Antonin Artaud was ik al best tevreden. Als ik als een ratelslang van de tegencultuur kon klinken, als de blikken trommel van Oskar Matzerath, maar dan met gaten in. Gaten voor het maanlicht, dromen, herinneringen aan de dienst der scheepvaart. Dat en veel meer wilde ik over Leopold Flam aan de vrouw bij Passa Porta vertellen.

Agnes met mijn jasje aan, ik met roze pullover en Leopold Flam, circa 1978.
Leopold Flam, Jos Dorissen (Giuseppe) en ik, circa 1980. Regenjassen uit de Wolmolen.

NASCHRIFT

Misschien moet ik mijn irrationele weerzin overwinnen en het dagboek alsnog lezen. Leopold Flam heeft, zoals ik hierboven al schreef, mijn leven grondig veranderd. Ik heb enorm veel van hem geleerd. Niet alleen op het terrein van filosofie maar ook op dat van literatuur, esthetica en muziek. Hij heeft me geleerd hoe systematisch en methodisch te lezen. Wat is een tekst en een subtekst. Dubbelzinnigheid en ambiguïteit. Hij heeft me aangespoord om niet alleen filosofische scripties te schrijven maar ook verhalen, dromen en sprookjes.
Maar zijn ‘levenslessen’ hebben mijn leven erg bemoeilijkt. In zekere zin heeft hij me ongeschikt gemaakt voor een ‘normaal leven’ in de mensenmaatschappij. In Flams ogen was iemand die een carrière nastreefde een arrivist. Je moest niet studeren voor een diploma maar werken aan jezelf, je moest jezelf verwezenlijken. Voor een jonge, enigszins naïeve jongeman klonk dat als hypnotiserende muziek in de oren. Ik heb Leopold Flam, na mijn studie filosofie bij hem, nog jaren gevolgd, voor hem gewerkt, zijn dagboeken overgetypt, redactie van het tijdschrift Aurora gedaan, literaire manifestaties mee georganiseerd, enz. Ik bewonderde de man. Tot de maat vol was. Flam wilde ook niet dat de filosofische kring Aurora zich ging wijden aan kunst en fotografie. Poëzie en literatuur, dat kon; met kunst, en zeker met nieuwe stromingen daarin (zoals conceptuele kunst) had hij het moeilijk. Dat moest onvermijdelijk tot een breuk leiden. Wat ook gebeurd is.

Daarbij komt nog dat ik betwijfel of het een goed idee was om deze oude dagboeknotities uit te geven en niet die van een latere periode, die waarin hij privé-mijmeringen afwisselt met filosofisch onderzoek.

20 maart 2023

KONINGSCOBRA

El Greco, De hemelvaart van Maria, detail

Eerst is er de geschiedenis van de mestkever en de slang, zei ik. Je moet met iets beginnen. De slang is een lager dier dan de mestkever, niet? Of kun je de onschuldige dieren niet indelen in hogere en lagere soorten? Van zulke vragen lig je uren wakker. Of ook nog: hoe is een gesprek met een vriend of vriendin mogelijk als je je als een zombie voelt en niet eens weet wat een zombie is? Je zag er ooit eens een in een film, maar dat volstaat niet.

Monica vroeg me wat er met mijn literaire nalatenschap zou gebeuren, zei ik. Heb je daarover al nagedacht, vroeg ze. Nee, zei ik. Al was dat niet helemaal waar. Ik had er wel al over nagedacht, maar niet diep en zonder vervolgens enige beslissing te nemen. Monica en ik zaten in een Japans theehuis aan de Vlaamsesteenweg, zei ik. Of was het de Dansaertstraat? Zou het nog bestaan? Welke thee dronken we ook alweer? Monica’s vraag had me in verlegenheid gebracht. Ik vroeg me af of zij zelf al over mijn literaire nalatenschap had nagedacht. Maar ik zei niets. Ik moet er dringend werk van maken, dacht ik. Er moet toch iets mee gebeuren. Stel dat om een of andere reden mijn bezittingen in beslag worden genomen en vernietigd. Vanwege een revolutie, ik zeg maar wat. Want ik ben geen revolutionair. Ik herinnerde me dat Rainer Maria Rilke’s bezittingen in Parijs aan het begin van de eerste wereldoorlog werden geconfisqueerd. Hij was niet eens een Duitser, was in Praag geboren. Een Bohemer. Mijn ouders, die zelf binnenschippers waren, liepen niet hoog op met Bohemers. Rilke’s vader was een ambtenaar bij de spoorwegen. Mij wilden de spoorwegen niet, of ik moest mijn haren laten knippen. Had ik je al over Monica verteld?

Op weg naar hier, zoals altijd met de bus, liet mijn ratio het even afweten, zei ik. Ik ergerde me aan de vele gesluierde vrouwen. Hoe kunnen zij zo vijandig zijn aan het zonlicht? Net op deze eerste mooie dag van het jaar? Welke god kan dat eisen? En dan bekeek ik een van die vrouwen wat aandachtiger, zei ik, en zag opvallende gelijkenissen met een vrouwengezicht van El Greco.

Ik zie mevrouw X. weer voor me zitten. Haar aantrekkelijke witte benen zwart geschoeid op een voetbankje. Ze is een hele tijd weggeweest uit mijn gedachten en bijgevolg ook uit de zetel tegenover me. Dat ik niet kan schrijven over wat er werkelijk in me omgaat, zei ik. Over mijn demonen. Af en toe in een brief, dat wel. Dat doe je om je verdriet en je pijn te delen, om ze aan de andere door te geven. Het is enigszins egoïstisch, narcistisch. Maar wat kun je anders doen? Weet je dat?

Ik wees haar erop dat ik toch ook in het zwart gekleed ging. Ondanks de zon. Ik had de stellige indruk dat ze dat nu pas zag. Ze bekeek me taxerend, zonder enige schaamte over die vrijpostigheid. In geen enkele taxonomie kunnen koningscobra’s op een lager niveau staan dan welke kevers dan ook, zei ik. Het is weer eens tijd, zei ze. Volgende week kunnen we voort praten over je zwarte kleren. Volgende week ben ik in het wit, zei ik. Dat herinner ik me nog. De dagen zijn van water, soms helder, soms troebel. Ik bezit geen foto van mevrouw X. Ik geloof niet dat ik ooit zal vergeten hoe ze daar tegenover me zat. Het geluid van haar hakken op de parketvloer. Ik mis haar. Ik mis haar niet.

DE ACROBATEN VAN PICASSO EN RILKE’S ELEGIEËN

Rainer Maria Rilke

[Antwerpse Nachten 67]

De zomer liep ten einde. Ik wilde mijn leven veranderen maar kon het niet. Overdag ging ik door met wat me het meest eigen was: lezen, studeren en schrijven. Dat laatste voornamelijk in mijn dagboek. ’s Nachts probeerde ik te slapen, zoals de meeste mensen deden. In Antwerpen en in de rest van de wereld. De nachtelijke bekoringen waren er voor de happy few, waar ik in mijn dromen deel van uitmaakte.

Op 19 oktober 1907 schrijft Rainer Maria Rilke aan zijn vrouw Clara dat hij opeens begreep wat de lotsbestemming van zijn Malte Laurids Brigge was. [1] Rilke doelt op een beproeving die de krachten van Malte te boven gaan. Innerlijk is hij, Brigge, echter overtuigd van de noodzaak ervan. Hij blijft zich eraan vastklampen en zal niet meer loslaten. Malte zal volharden. En Rilke zal zijn Prosabuch voltooien.

Dit soort beproeving noemde Leopold Flam een opdracht of een zending. Bij Rilke betreft het de opdracht van de kunstenaar: hij moet leren zien. In de hierboven genoemde brief plaatst de dichter zijn personage, Malte Laurids Brigge, in de ruimere context van Baudelaire’s gedicht La charogne, van Flauberts La légende de Saint-Julien l’hospitalier en van de denkwereld van Paul Cézanne, die La Charogne uit het hoofd kende. Volgens Rilke is de opdracht van de dichter – en van de kunstenaar in het algemeen – het aardse, de vergankelijke wereld te redden. In het gedicht moeten leven en dood met elkaar worden verzoend.

Het dagboek van Malte Laurids Brigge is een elegisch gedicht in proza geschreven. Ik geef een voorbeeld van die elegische stijl. “En je hebt niemand en niets en reist de wereld rond met een koffer en een kist met boeken en eigenlijk zonder nieuwsgierigheid. Wat voor leven is dat eigenlijk: zonder huis, zonder geërfde dingen, zonder honden. Wanneer je tenminste je herinneringen maar had. Maar wie heeft die? Was de jeugd er nog maar, zij is al begraven. Misschien moet men oud zijn om tot al deze dingen te kunnen reiken. Ik stel mij voor dat het goed is om oud te zijn”[2]. Het elegische als spanningsveld, grens tussen verleden en toekomst. De opdracht is deze: “Deze jonge, onbelangrijke vreemdeling, Brigge, zal vijf trappen hoog, moeten gaan zitten schrijven, dag en nacht: ja, daar zal het mee eindigen”. [3].

Enkele maanden geleden schreef ik in mijn dagboek over het treuren om onze vergankelijkheid. Ik was toen zelf in een elegische stemming. Gisteravond, tijdens de lectuur van de tweede elegie van Duineser Elegien, dacht ik terug aan die bewuste dagboeknotitie. Meer bepaald bij de vierde strofe:

Liebenden könnten, verstünden sie ‘s, in der Nachtluft
wunderlich reden. Denn es scheint, dass uns alles
verheimlicht. Siehe, die Bäume sind; die Häuser,
die wir bewohnen, bestehn noch. Wir nur
ziehen allem vorbei wie ein luftiger Austausch.
Und alles ist einig, uns zu verschweigen, halb als
Schande vielleicht und halb als unsägliche Hoffnung .[4]

Een tijd al voelde ik verwantschap met het poëtisch denken van Rilke. De elegische levenshouding was waarschijnlijk de sleutel tot het begrijpen van deze verwantschap. Dit schreef ik in alle bescheidenheid. Zeker moest ik het werk van Rilke nog grondiger bestuderen. Op dat ogenblik was ik te rusteloos om die verwantschap te verduidelijken. Ik achtte het zelfs mogelijk dat ik me vergiste. Dat ik Rilke verkeerd begreep. Dat ik in zekere zin blind bleef voor wat hij zag en in zijn gedichten zo nauwkeurig en genuanceerd verwoordde. Dat ik niet op de juiste manier, met onbevangen en open blik, naar de dingen keek en bijgevolg ook met onscherpe blik las.

In de vijfde Elegie trof ik talrijke verwijzingen aan naar Picasso’s Famille des saltimbanques uit 1905. Dit opmerkelijke werk uit Picasso’s eerste jaren in Parijs, zijn zogeheten roze periode, was de inspiratiebron voor het tweede deel van mijn Taferelen van onverschilligheid. Ik wist toen niets van Rilke’s fascinatie voor dat werk. Ik had bij het schrijven geen reproductie van deze merkwaardige acrobatenfamilie bij de hand en moest mij tevreden stellen met wat ik mij herinnerde van deze die aan de wand hing van mijn kleine slaapvertrek op het schip. Eigenlijk was dat niet meer dan een alkoof, een substituut-baarmoeder in glanzend gevernist teakhout uit Java. Zonder veel inspanning zag ik de afbeelding weer hangen tussen foto’s van mijn toenmalige pophelden, Rolling Stones, Small Faces, Kinks, Who, en van half blote meisjes, netjes uitgeknipt uit een exemplaar van het Franse Magazine de l’homme moderne, Lui. Een geschenk van mijn vriend Henry, niet de meisjes maar dat stapeltje Lui. Hoewel Picasso’s acrobaten zich in een desolaat landschap bevinden, nogal woestijnachtig, ziet Rilke ze op een versleten tapijt staan. Wie zijn deze mensen? Wat beweegt hen? Volgens Rilke drijft een nooit tevreden wil hen voort. Ze zijn nog vluchtiger dan wij. Maar wat is toch dat tapijt, dat op het einde van deze vijfde elegie raadselachtig stil is geworden?

Onrustig was ik omdat ik voor de eerste keer in mijn leven bij een cardioloog zou gaan. Toch had  ik niet één symptoom dat op een hartkwaal had kunnen wijzen. Ik was gaan vermoeden dat ik veeleer aan een hartneurose leed. Ik stelde me voor dat ik een hartziekte had, piekerde erover en vreesde dat de dood op de hoek van de straat, net buiten mijn gezichtsveld, al op me stond te wachten. Hoe kwam ik aan dat idee van een hartneurose? Had Duchateau het er niet een keer over gehad? Ik geloofde echter niet in neuroses. Bij mij ging het om een soort van bezetenheid. Een demonische kwelgeest had bezit van me genomen, nam ik aan. Mogelijk was hij er altijd al geweest. Had het zin te proberen hem weg te jagen? Ik dacht van niet. De demon zou blijven. Als je je tegen hem verzette maakte hij zich daarover alleen maar vrolijk. Goed dan, dat hij maar bleef. Dat hij zich bij me thuis voelde. Mogelijk kon ik nog heel wat van hem leren.

Pablo Picasso, La famille des saltimbanques

[1] “Und mit einemmal (und zum ersten) begreife ich das Schicksal des Malte Laurids. Ist es nicht das, daß diese Prüfung ihn überstieg, daß er sie am Wirklichen nicht bestand, obwohl er in der Idee von ihrer Notwendigkeit überzeugt war, so sehr, daß er sie so lange instinktiv aufsuchte, bis sie sich an ihn hängte und ihn nicht mehr verließ?”
Rainer Maria Rilke: Werke. Hrsg. von Manfred Engel u.a. Bd. 4: Schriften. Hrsg. von Horst Nalewski. Frankfurt a.M. 1996.

[2] Het dagboek van Malte Laurids Brigge, p. 14. Vertaling D.A.M. Binnendijk en N. Brunt. Later werd het boek vertaald door Pim Lukkenaer met als titel De aantekeningen van Malte Laurids Brigge.

[3] Het dagboek van Malte Laurids Brigge, p. 20.

[4] W.J.M. Bronzwaer vertaalt de laatste regels als volgt:  Wij alleen / trekken aan alles voorbij als een wisseling van adem. / En alles spant samen ons te verzwijgen, als waren wij schande, / misschien, of dragers, wie weet, van onuitsprekelijke hoop.

DAVID CROSBY IS DOOD

It’s been a long time comin’
It’s goin’ to be a long time gone
But you know
The darkest hour
Is always, always just before the dawn
David Crosby

David Crosby is dood. Mythische helden sterven niet. Maar David Crosby was behalve een mythe ook een mens (zoals blijkt uit zijn autobiografie Long Time Gone). Zijn stem en zijn melodieën schonken mij – een halve eeuw geleden – van de allermooiste en warmste uren. Nu hij er niet meer is komen met zijn eigen songs, en met die waarop hij quasi perfect harmonie zong, intense herinneringen naar boven.

Ik hoorde hem voor het eerst op de transistorradio toen ik vijftien was. All I Really Wanna Do, een single van the Byrds. Mijn eerste grote liefde noemde ik in een romantische bui Guinnevere. Kort voor de geboorte van mijn zoontje kwam If I Could Only Remember My Name uit, een lievelingsplaat. Telkens als ik Laughing hoor, denk ik aan hoe Jesse in de Boomkwekerijstraat, toen nog een levendige zijstraat van de Naamsestraat, daar in het midden van de kamer in zijn wieg lag. Zijn met niets vergelijkbare, zachtzoete babygeur. Mijn toenmalige vriend Luc Deleu zie ik weer voor me als ik Traction in the Rain hoor, of Have You Seen the Stars Tonite van Paul Kantner / Jefferson Starship. Déjà Vu, in een stevige Amerikaanse klaphoes verpakt, is een koud, idyllisch voorjaar in Amsterdam.

De vroege platen van the Byrds, voorbeeldig en onovertroffen, roepen niet alleen Crosby’s moeilijke karakter op, maar ook zijn onmiskenbare inbreng in de sound van die baanbrekende band. Over de mythe doe ik er het zwijgen toe. David Crosby is dood.

VERDREVEN UIT HET ARTIFICIËLE PARADIJS

Marianne, de linkshandige vrouw van Peter Handke, slikt geen tabletten voor de kick.

[Antwerpse Nachten 66]

Dat je beslist om je leven te veranderen is allemaal goed en wel, maar het dan ook nog doen is a different beast. Vijf dagen hield ik het zonder Captagon vol [1]. De volmaakte leegte die met abstinentie gepaard ging verdroeg ik niet. De verveling, niet kunnen werken, helemaal niets kunnen doen. Het leek alsof ik eens te meer verdreven was uit mijn paradijs; de eerste keer uit dat van de kindertijd, nu uit dat van de artificiële energie. Zoals ik al eerder zei was schrijven voor mij een spel. Als je niet meer kunt spelen daal je af naar de hel. Dolce far niente is voor mij helemaal niet zoet: het lijkt veeleer op een verblijf in een strafkolonie.

Bij een dokter kon ik voor deze zaak, ondertussen wist ik wel zeker dat het om gewenning en mogelijk verslaving ging, niet te rade gaan. Niemand leek iets over verslaving te weten. Freudianen zouden addictie toeschrijven aan een traumatische ervaring in de kinderjaren, behavioristen gewag maken van gedrag, conditionering, stimuli en bekrachtiging. Allemaal theorieën en literatuur zonder veel praktisch nut. Vaak raadpleegde ik het kleine zwarte boekje, Compendium van drugsverslaving en alcoholisme [2], dat ik van Willie Boy toen ik nog in Brussel woonde cadeau had gekregen. Daarin lezen was niet goed voor me. Ik begon me al gauw in te beelden dat ik als gevolg van overmatig gebruik – of wat ik als overmatig beschouwde – van drank en medicatie allerlei ernstige aandoeningen had gekregen.

Waarschijnlijk leed ik al sinds mijn kinderjaren aan wat nu ADHD wordt genoemd. Ik heb het altijd moeilijk gehad om me te concentreren. Peppillen, en zeker Captagon, hielpen me om de aandacht bij mijn onderwerp te houden, om door te blijven studeren en te schrijven. Om wakker en waakzaam te blijven. To be awake is to be alive, schreef Henry David Thoreau in Walden. Nu moest ik het zonder dat chemisch hulpmiddel doen, wat verdomd moeilijk bleek te zijn. Ondanks de alarmerende paniekaanval van een week tevoren, een onmiskenbaar gevolg van langdurig amfetaminegebruik, herviel ik in mijn oude gewoonte. Wat kon ik anders doen? Het enige alternatief voor de peppillen – en voor de leegte van mijn bestaan zonder – leek mij zelfmoord. En dat wilde ik niet, want ik erkende zoals Hendrik Marsman maar een wet en dat was leven. Eens te meer gaf ik de strijd op, ik was te zwak.

Een bijkomend probleem was dat ook mijn geliefde Senga steeds meer peppillen was gaan slikken. Stimulantia gaven haar regelrechte kicks. Ze leek zich nu beter en zelfverzekerder te voelen dan ooit tevoren in haar leven. Ze vond veel van wat ze ervoer en deed nu enorm opwindend. Ik had hààr altijd al, zoals ze was, opwindend gevonden. Nu des te meer. Het is bekend dat amfetamine de lustgevoelens verhevigt. Of in mensentaal: je wordt er geil van. Waar ze aan haar voorraad kwam was aanvankelijk niet duidelijk voor me. Ik kende slechts een apotheker, in de Ekkergemstraat in Gent, die haar zonder voorschrift Captagon wilde verkopen. Ik was daar ook een keer geweest, onverrichter zake. Ik zal niet sexy genoeg geweest zijn. Senga leek echter meer te gebruiken dan wat ze, ongeveer een keer per maand, uit Gent meebracht. Ons budget stond ons niet toe vaker bij de apotheek in de Ekkergemstraat langs te gaan. Hoewel het een mysterie was waar ze aan haar pillen kwam was ik haar in stilte toch dankbaar voor haar generositeit. Mijn gebruik was overigens niet buitensporig, een tot twee Captagons per dag.

Er volgden moeilijke en soms toch ook vruchtbare weken. Slow Train Coming van Bob Dylan was uitgekomen. Dylan leek nu te zijn geworden wat van hem van in het begin al enigszins werd verwacht: een nieuwe Messias. Dat zal hem niet in dank worden afgenomen, schreef ik in mijn dagboek. De kritiek zal genadeloos zijn. Waarom dan? Omdat de kunstenaar zo goed beantwoordt aan het beeld van een Messias, van een verkondiger van de heilsboodschap van God. Zelfs aan dat van Jezus in hoogsteigen persoon (al leek Bob absoluut niet op de talloze afbeeldingen van Jezus die ik in Italiaanse musea had kunnen bewonderen). En omdat veel critici en recensenten gelijkenis vertonen met de vijanden van om het even welke Messias, verlosser of bevrijder. Als ze denken de stem van een verlosser te horen, zouden ze hem nog het liefst van al stenigen.
Ik wist niet goed wat ik moest denken van deze bekering. Ik twijfelde er nauwelijks aan dat de song and dance man werkelijk in Hem geloofde. Kon het echter ook niet om een maskerade gaan? Was dit zijn nieuwe en tot nu toe beste rol: die van de bekeerling, van de volgeling van Christus. In dat geval was het inderdaad een meesterzet. Maar het gaat dan wel om bedrog, en kan met bedrog een meesterwerk worden gecreëerd, vroeg ik mij af. Ik wist het niet. Ik probeerde de boodschap niet te horen en uitsluitend te luisteren naar de schitterende muziek, opgenomen in de vermaarde studio in Muscle Shoals in de staat Alabama. Bovendien was Dylan erg goed bij stem. Ik zou wel zien welke kant dit zou uitgaan. We hadden nu andere bands, songschrijvers en stemmen om ons door in bekoring te laten leiden, om ons kicks te geven, zoals Elvis Costello, Graham Parker, Talking Heads en Patti Smith.

[1] Captagon was een mix van amfetamine en efedrine. Efedrine had ik in mijn kinderjaren moeten nemen als medicament tegen astma. De wetenschappelijke naam van het middel is fenethylline en ook nog amphetaminoethyltheophylline. Sinds 1986 is Captagon in de meeste westerse landen verboden. Het middel wordt nu voornamelijk in het Midden-Oosten verhandeld en gebruikt. “According to UNODC, Saudi Arabia received seven tonnes of Captagon in 2010, a third of world supply. In 2017, Captagon was the most popular recreational drug in the Arabian peninsula. On 26 October 2015, a member of the Saudi royal family, Prince Abdel Mohsen Bin Walid Bin Abdulaziz, and four others were detained in Beirut on charges of drug trafficking after airport security discovered two tons of Captagon (fenethylline) pills and some cocaine on a private jet scheduled to depart for the Saudi capital of Riyadh.The following month, Agence France Press reported that the Turkish authorities had seized 2 tonnes of Captagon during raids in the Hatay region on the Syrian border. The pills, almost 11 million of them, had been produced in Syria and were being shipped to countries in the Arab states of the Persian Gulf. On 31 December 2015, the Lebanese Army announced that it had discovered two large scale drug production workshops in the north of the country. Large quantities of Captagon pills were seized. Two days earlier three tons of Captagon and hashish were seized at Beirut Airport. The drugs were concealed in school desks being exported to Egypt.” Wikipedia

[2] Compendium van drugverslaving en alcoholisme. Diagnostiek en behandeling, J. H. Van Epen, 1974.

ZERO DE CONDUITE: TROOST

Zéro de conduite is een muziekprogramma waarin songs uit de popcultuur met zachte hand in het keurslijf van thema’s worden ingerijgd. Woekerende chaos wordt met liefde en toewijding overzichtelijk gemaakt. Alle zogeheten populaire genres komen aan bod, al ligt de nadruk op Angelsaksische folk, blues, country, soul en rock-‘n-roll. Onbevooroordeelde muziekliefhebbers noemen het allemaal pop. Elke eerste zaterdag van de maand, van 6 tot 8 uur ’s avonds kan je ernaar luisteren op Radio Centraal 106.7 fm en streaming. Meer informatie over de zender en zijn medewerkers en programma’s vind je hier. Het motto van deze aflevering is: They had a little girl worked in there, must have been about seventeen / She was the cutest thing I had ever seen / It’s the same old story and I’m afraid it wasn’t too very long / Before we had fallen deeply in love and I knew it was wrong / I said baby, we got to stop this thing right here / Or my woman is gonna cut my throat from ear to ear, that’s right.

In deze aflevering gaat het zoals wel vaker meer om sfeer dan om een afgelijnd thema. Ik heb vrij willekeurig enkele songs gekozen die me in moeilijke dagen troost kunnen bieden. (Of is dat een tegenspraak? Kun je willekeurig kiezen?) Mogelijk doen ze dat ook bij jou; troost heeft iedereen van ons wel eens nodig. Ook al ben ik niet gelovig en zal ik dat nooit worden ben ik er toch van overtuigd dat muziek een religieuze dimensie heeft. In soulmuziek, de aardse vorm van gospel, komt de uitdrukking ‘lift my soul’ voor. Die uitdrukking komt uit Psalm 25: “Tot u, Heere, hef ik mijn ziel op, mijn God, op U vertrouw ik”. Ik wil dat graag vertalen als: ik richt mijn ziel, het diepste van mezelf, op jou, op jullie. Samen met jullie neem ik een plaats in op deze aarde. De ziel oprichten is dansen, is seks, is zingen en musiceren. In muziek word ik deel van een groter geheel. De heilige geest van de christenen, ook trooster genoemd, krijgt een menselijke, wereldse betekenis.

Waar komt die troost vandaan? Uit melodieën, ritmes, gezang, uit frasen, uit alles wat deze zeer diverse songs maken wat ze zijn. Veel luisterplezier.

Daddy Rollin’ Stone – Phil Alvin – Un “Sung Stories” – Otis Blackwell

I Got Loaded – Los Lobos – How Will The Wolf Survive? – Camille Bob

Shake For Me – John Hammond, Jr. – Southern Fried – Willie Dixon

Parachute Woman – The Rolling Stones – Beggars Banquet – Keith Richards/Mick Jagger

Mellow Down Easy – Butterfield Blues Band – The Paul Butterfield Blues Band – Willie Dixon

I’m Shakin’ – Little Willie John – The King Sessions 1958-1960 – Rudy Toombs

You Got Me Dizzy – Jimmy Reed – I´m Jimmy Reed – Jimmy Reed

I Love the Life I’m Living – Slim Harpo – The Excello Singles Anthology – J. Moore

Make My Dreams Come True – Elmore James & His Broom Dusters – Blues After Hours – Elmore James

Blues With A Feeling – Little Walter – Blues With A Feeling  – Jacobs

She’s Fine, She’s Mine – Bo Diddley – Bo’s Blues – McDaniel

High School Confidential – Jerry Lee Lewis – Jerry Lee Lewis – Jerry Lee Lewis/Ron Hargrave

Rip It Up – Wanda Jackson – Queen Of Rockabilly – Marascalco/Penniman/Blackwell

Blue Days, Black Nights – Buddy Holly – The “Chirping” Crickets + Buddy Holly –  Ben Hall

Come Go With Me – Dion – Lovers Who Wander – C.E. Quick

Smokey Places – The Corsairs – Chess Chartbusters Vol. 5 – Abner Spector

So Young – The Ronettes – The Best Of The Ronettes – William “Prez” Tyrus

Rag Doll – Frankie Valli & The Four Seasons – The Very Best of Frankie Valli & The 4 Seasons – Crew/Gaudio

Little Girl Blue – Nina Simone – Love Will Tear Us Apart – Rodgers/Hart

Crazy – Patsy Cline – Sweet Dreams: Her Complete Decca Masters (1960-1963) – Willie Nelson

There Ain’t No Country Music On This Jukebox – Earl Scruggs & Tom T. Hall – The Storyteller & The Banjo Man – T.T. Hall

I’m Thinking Tonight Of My Blue Eyes – The Carter Family – Can the Circle Be Unbroken – A. P. Carter

It Makes No Difference Now – Cliff Bruner’s Texas Wanderers – Hillbilly Fever: Vol. 2 – Legends Of Honky Tonk – Floyd Tillman

A Girl I Used To Know – George Jones, The Jones Boys – Hillbilly Fever: Vol. 2 – Legends Of Honky Tonk – Jack Clement

Maybe Tomorrow – The Everly Brothers – The Everly Brothers (1958) – Don Everly

Brown’s Ferry Blues – The Louvin Brothers – A Tribute To The Delmore Brothers – Alton Delmore

La Valse De Grand Bois – The Balfa Brothers – The Balfa Brothers Play Cajun Music Vol. 1 & 2 – D. Balfa

La Valse Du Reveur – Nathan Abshire – Great Cajun Accordionist – Eddie Shuler

La Valse De Samedi Au Soir – Eddie LeJeune – Cajun Soul – Trad.

The Girls From Texas – Jimmy Lewis – Back To The River – More Southern Soul Stories – J. Holiday/J.Lewis/C. Chambers

Mighty Good Lovin’ – Smokey Robinson & The Miracles – Antholoby – Smokey Robinson

I’ve Been Searching – O.V. Wright – The Soul Of O.V. Wright – Earl Randle

You Got Me Hummin’ – Sam & Dave – The Definitive Soul Collection – Isaac Hayes/David Porter

Tired Of Being Alone – Al Green – Al Green Gets Next To You – Al Green

Love Me A Little Bit Longer – Delaney & Bonnie – Accept No Substitute – Bramlett/Bramlett

Greyhound Bus Depot – Ann-Margret/Lee Hazlewood – The Cowboy & the Lady – B. George

Untangle Your Mind – John Hartford – Looks At Life / Earthwords And Music – John Hartford

Everything Happens – Fred Neil – The Many Sides Of Fred Neil – Fred Neil

Badi-Da – Mark Lanegan – I’ll Take Care Of You – Fred Neil

Stuck Inside Of Mobile With The Memphis Blues Again – Cat Power – I’m Not There – Bob Dylan

Turn The Whole World On Just For A Moment… – Edie Sedgwick – Ciao! Manhattan –  Edie Sedgwick

Samenstelling en research: Martin Pulaski

LIEFLIJKE STERREN VAN DE BEER

[Bekoringen na het zien van Luchino Visconti’s Vaghe stelle dell’Orsa uit 1965, met Claudia Cardinale en Jean Sorel.]

Het is 1965. Je komt aan in Volterra. Flarden van Italiaanse beatmuziek. De originele versie van You don’t have to say you love me, je kent het nummer van Dusty Springfield, een en al sensuele pathos, Io che non vivo (senza te) van Pino Donaggio en Vito Pallavicini, een nummer-1 hit in Italië. Een veelzeggend detail in deze naargeestige geschiedenis.

Claudia Cardinale is zinnelijkheid par excellence. Haar aanwezigheid, vurig, beheerst, opwindend, doet Visconti’s film vol fotografische poëzie nagenoeg in zichzelf verdwijnen. Zij is de poëzie van het vrouwelijk lichaam, meer nog dan Lucia Bosé dat is in Cronaca di un amore van Michelangelo Antonioni, Rita Hayworth in Gilda van Charles Vidor en Gloria Grahame in The Big Heat van Fritz Lang.

Je hebt het niet alleen over de aantrekkingskracht van Sandra/Claudia’s borsten, in donker en in licht. Je zinspeelt op haar hele verschijning. Haar Italiaanse ogen. Hoe ze beweegt, sierlijk in harmonie met haar opulente omgeving, waar ze evenwel niet in opgaat. Zie hoe ze schittert tussen op zich schitterende voorwerpen.

Maar elk object waar haar en jouw blik op valt is een herinnering aan verraad en incest, een verstomde oproep tot wraak. Vermoord moeder! Dat zijn elementen van de naargeestige geschiedenis, die je door je al te zeer te concentreren op de sensuele bewegingen van Claudia bijna zou vergeten.

Waar komt de titel, Vaghe stelle dell’orsa, vandaan? Uit het gelijknamige gedicht van de grote Italiaanse dichter Giacomo Leopardi.

Lieflijke sterren van de Beer, nooit had ik
gedacht dat ik jullie weer net als vroeger
boven de tuin mijns vaders zou zien vonken
en met je praten zou vanuit de ramen
van ’t ouderhuis, waar ik als jongen woonde
en ’t einde van mijn kindervreugde aanschouwde.

Giacomo Leopardi, Zangen, XXII, De herinneringen, vertaald door Frans Van Dooren.

EEN LIJK IN DE KELDER

Finis Gloriae Mundi – Juan de Valdés Leal

[Nachten aan de kant 65]

[Wat voorafging. Nazomer. Ik had me enkele dagen erg moe en lusteloos gevoeld. Op een nacht werd ik in paniek wakker. Hevige pijn in de borst, moeilijke ademhaling. Was dit het einde? Dankzij een snelle actie van Gabriella en een nachtelijke visite van dokter Debaene werd ik weer rustig. De volgende dagen mocht ik geen inspanningen doen. Best niet schrijven en niet lezen. Aan één boek had ik niet kunnen weerstaan, met een vreselijke nachtmerrie als gevolg.]

Thus conscience does make cowards of us all;
And thus the native hue of resolution
Is sicklied o’er with the pale cast of thought;
And enterprises of great pith and moment,
With this regard, their currents turn awry,
And lose the name of action. [1]
Shakespeare, Hamlet

De dagen die volgden op die apocalyptische droom las ik niets meer. Ik had mijn les geleerd. De boeken van H.C. Ten Berge en Ernst Jünger bleven toe. Zelfs in de Dikke Van Dale, De Goddelijke Komedie en de Staten Bijbel bladerde ik niet. Evenmin werkte ik door aan de Triomf van het Leven. Nietsdoen is een verschrikking, stelde ik eens te meer vast. Hoewel Arthur Rimbaud, André Breton, Isidore Isou en Guy Debord [2] beweerden dat je best van al nooit werkt ben ik van oordeel dat werken je gelukkig kan maken. Als het werk is waar je jezelf in herkent. Ongelukkig maakt werken je als je het doet omdat het moet en meer nog als het voor geld of roem is.

Die akelige bijna-dood ervaring had mij doen beseffen dat ik mijn leven, of toch zeker mijn levenswijze moest veranderen. Ik moest minder gaan drinken, zelfs dagen inlassen zonder alcohol, en helemaal stoppen met amfetamine.

Tijdens mijn korte rustperiode werd in de kelder bij de Filosofische Kring Aurora een gruwelijke ontdekking gedaan. De man die we de Spanjaard noemden, waarom weet ik niet meer, vond het lichaam van een vrouw in staat van ontbinding. Senga vertelde me dat de dode daar al drie weken had gelegen. Het bleek de stiefdochter van de oude mijnheer Aerts te zijn, die in het pand aan de Lange Leemstraat op de bovenste verdieping woonde. De vrouw had zelfmoord gepleegd. Naast het lijk vond de politie drie lege whiskyflessen en een aantal al even lege pillendoosjes, waarschijnlijk barbituraten. Drie weken hadden wij boven die doodskelder zitten werken aan het volgende nummer van Aurora (toevallig had ik toen net mijn ‘Brief over de dood’ geschreven). Jesse, mijn zoontje van zeven, was bij ons op vakantie geweest en had samen met zijn vriendinnetje Vera bij Aurora allerlei ludieke spelletjes gespeeld. Of zijn spelletjes altijd ludiek? Wat een geluk dat ze toen niet in de kelder zijn afgedaald.

Nog voor de ontdekking van het lijk in de kelder was Jesse al terug bij zijn moeder in Brussel. Na al die jaren kan ik mij niet meer herinneren of we erover gepraat hebben. Best mogelijk dat we het wel hebben gedaan, want de dood was een geliefkoosd gespreksonderwerp. Toch hoop ik nu van niet, al weet ik niet goed waarom. In mijn dagboek vind ik er niets over. Veel geklaag over kwalen en dokters en allerlei angsten, dat wel.

Nu zou er veel gaan veranderen, nam ik mij voor. Ik besefte dat ik mijn leven niet moest opofferen voor een of andere al dan niet obscure tekst. Als het schrijven niet zonder artificiële energie kon, dan maar helemaal geen schrijven. Maar kon ik wel léven zonder die middelen, alledaagse handelingen verrichten, was ik niet verslaafd geraakt?

Filosofische Kring Aurora, Lange Leemstraat, Antwerpen


[1] Zoo maakt het peinzen lafaards van ons allen,
En wordt de frissche blos van ’t kloek besluit
Verzieklijkt door ’t onechte bleek van ’t mijm’ren;
En ’t streven van den hooggezwollen moed,
Door deze omzichtigheid van stroom verandrend,
Verbeurt den naam van hand’ling
Shakespeare, Hamlet, vertaling van Burgersdijk

[2] In een vriendelijke reactie op Kleine bevrijdingen en schaduwen van de dood vroeg Luc Aerts zich af of de uitspraak Ne travaillez jamais niet van Guy Debord was. Ik had ze toegeschreven aan Isidore Isou, Debords aanvankelijk medestrijder en latere rivaal. Ik ben het nog eens gaan opzoeken en Luc Aerts heeft gelijk. Al heeft Debord de mosterd waarschijnlijk bij Rimbaud gehaald  («Jamais je ne travaillerai» , en is het mogelijk dat Ne travaillez jamais een uitspraak was die alle leden van Situationniste Internationale onderschreven.

FIVE EASY PIECES

Enkele notities over Five Easy Pieces (1970), een film van Bob Rafelson. Bob Dupea (Jack Nicholson) breekt los uit een burgerlijk-muzikaal milieu en zoekt zijn heil in de alledaagsheid van het arbeidersbestaan. Hij is gehuwd met het ‘vulgaire’ dienstmeisje, Rayette Dipesto (Karen Black), dat met countrymuziek dweept.
Het contrast klassiek-populair is voortreffelijk uitgewerkt. Bob Rafelson weet de artificiële tegenstelling Frédéric Chopin-Tammy Wynette in zekere zin op te heffen of toch te overstijgen; hij weet op zijn minst beide componenten aan elkaar gelijkwaardig te maken. Beide muziekvormen zijn intense uitdrukkingen van gedachten, gevoelens en verlangens die slechts oppervlakkig en vormelijk verschillend zijn. Los van muziek en kunst tref je bij wat in 1970 nog de bourgeoisie werd genoemd min of meer dezelfde gevoelens en verlangens aan als bij de arbeidersklasse, maar bij de eerste groep zijn zij meer verdrongen, of verborgen achter een masker van conventies en morele normen. De taal van Rayette wordt vulgair genoemd omdat ze direct is en onverbloemd, omdat ze de ‘dingen bij hun naam noemt’. Ook de teksten van countryliedjes winden er geen doekjes om, zelfs al wordt ‘DIVORCE’ als ‘D-I-V-O-R-C-E’ [1] gespeld.
Bij de gesofisticeerde bourgeoisfamilie waartoe Robert, Bob voor de vrienden, ooit heeft behoord wordt er een andere taal gesproken, die indirect is, verwijderd van het alledaagse en van de subjectieve gevoelswereld. Robert is echter het vocabulaire van de arbeidsklasse gaan gebruiken. Het is een andere vorm van vluchten, op zoek naar een soort van onschuld in de taal. Een onschuld die niet bestaat. Zoals het liftende hippiemeisje Palm Apodaca naar Alaska wil omdat het daar zuiverder, witter is. Terwijl de hele wereld bezwijkt onder het gewicht van de overbodige comsumptierommel en zelfs Alaska daar niet aan zal ontsnappen.

Rayette : I’m gonna play it again.
Bobby : You play that thing one more time, I’m gonna melt it down into hairspray.
Rayette : Let me play the other side then.
Bobby : No, Rayette, it’s not a question of sides. It’s a question of musical integrity.

[1] Een compositie van  Bobby Braddock and Curly Putman en een nummer één hit voor Tammy Wynette in mei 1968. “Country music historian Bill Malone wrote that Wynette’s own tumultuous life (five marriages) “encompassed the jagged reality so many women have faced.” Therefore, he asserts that Wynette identified so well with “D-I-V-O-R-C-E”; her rendition, Malone wrote, is “painfully sincere—there is no irony here—and if there is a soap opera quality to the dialogue, the content well mirrors both her own life and contemporary experience.””